Trouw
www.trouw.nl - zaterdag 3 juli 2004
 
De verdieping; pg. 13

Joodse weeskinderen / Ik wist niet beter dan dat mijn ouders arm waren
door Joop Bouma

Joodse kinderen die hun ouders verloren tijdens de Tweede Wereldoorlog, groeiden op in Joodse weeshuizen. Deze voogdij-instellingen beheerden ook het vermogen, als dat er was, van hun vermoorde familie. Maar waarom zijn die vermogens onvindbaar? Twee pagina’s met interviews en reacties.

Philip Staal heeft zijn vader en moeder Isaac en Anna Staal nooit gekend. Een peuter van anderhalf was hij, toen zijn ouders in de nacht van 21 op 22 mei 1943 door de Duitsers werden opgepakt. Juist de dag ervoor waren Philip en zijn 3-jarige broertje Marcel ondergebracht in een katholiek kindertehuis. Isaac en zijn vrouw Anna zouden zelf op de 22ste mei ook onderduiken. Ze waren te laat. Ze zijn vermoord op 11 juni 1943, de dag waarop ze vanuit Westerbork in het vernietigingskamp Sobibor arriveerden.

Na de bevrijding werd er voor de jongens een Joods pleeggezin gezocht, maar het lukte niet hen onder te brengen. Zeker 1500 Joodse kinderen in Nederland raakten hun ouders kwijt door de holocaust. Er waren nog maar weinig complete Joodse gezinnen, vlak na de oorlog. Daarom werden Philip en Marcel Staal in 1946 geplaatst in het kindertehuis van de Rüdelsheimstichting in Hilversum. Het tehuis was voor de oorlog een zwakzinnigengesticht voor Joodse kinderen.

De stichting was voogd over de kinderen. Een neef van vader Staal, een accountant, werd benoemd tot toeziend voogd.

Marcel emigreerde in 1959 naar Israël, Philip ging niet lang daarna in Amsterdam op kamers. Op zijn 22ste besloot ook hij naar Israël te gaan. In 1972 keerde Philip voor een periode van vijf jaar terug naar Nederland om een studie economie te volgen. Hij vocht in 1973 voor zijn nieuwe land in de Yom Kippoer-oorlog en bouwde in de jaren tachtig een eigen bedrijf op, een exportadviesbureau. Het leven liep zoals het ging. Werken, leren, trouwen, dienstplicht, werken. De Tweede Wereldoorlog was een grauwe, pijnlijke herinnering, die Philip Staal diep had weggestopt in zijn geheugen, zoals veel van zijn lotgenoten.

En nu is hij 63 en zit hij middenin een conflict met Joodse instellingen in Nederland, over de manier waarop het vermogen van zijn vermoorde ouders is beheerd. Oorlogskinderen in Israël zijn ongerust over deze kwestie. Maar er zijn maar weinig voormalige weeskinderen die de moed en de energie hebben eigen onderzoek te doen.

Voor Philip Staal ligt dat anders. Dat kwam zo: als vertegenwoordiger van het Platform Israël, een overkoepelende organisatie van Nederlanders in Israël die onder meer opkomt voor de rechten van slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog in Nederland, is Staal sinds 1998 betrokken bij de onderhandelingen en verdeling van de Joodse tegoeden uit de oorlogsperiode. Hij is één van de ondertekenaars van de overeenkomst met de banken, de Amsterdamse beurs en Joodse organisaties, waarin de teruggave van 180 miljoen euro aan Joodse oorlogstegoeden werd geregeld.

'Mijn broer herkent zijn
handtekening niet op de volmacht'

,,In die periode ben ik er pas echt over gaan piekeren'', zegt Staal. ,,Er is in de afgelopen jaren van alles onderzocht door vele commissies. Maar niemand was ooit nagegaan wat er met het vermogen van oorlogswezen is gebeurd. Dit móest ook worden uitgezocht, vond ik''

,,Toen we onderhandelden over de verdeling van de Joodse tegoeden, meenden sommigen dat oorlogswezen extra geld uit die pot moesten krijgen. Ik heb me daar tegen verzet. Ik vind dat je geen leed met leed kunt vergelijken. Het ging bij de verdeling van dat geld niet om de ernst van het leed, maar om restitutie van geroofd bezit. Iedereen behoorde hetzelfde bedrag te krijgen en zo is dat ook gebeurd.''

Maar het onderwerp liet hem niet meer los. Hij opperde bij directeur Hans Vuijsje van het Joods Maatschappelijk Werk (JMW) het plan voor een onderzoek naar het beheer van het vermogen van Joodse weeskinderen. Het JMW is de rechtsopvolger van de stichtingen die de Joodse kindertehuizen exploiteerden. Vuijsje vond het een goed idee, maar stelde vast dat JMW als belanghebbende dat onderzoek niet kon uitvoeren. Staal: ,,Besloten werd dat het zou worden gedaan door journaliste Elma Verhey en historica Pauline Micheels in opdracht van het Israël Instituut in Ramat Gan, Israël.''

Dat de keus ook op de journaliste Verhey viel, was niet vreemd. Verhey is goed ingevoerd in de problematiek van Joodse weeskinderen. In 1991 schreef ze een boek over de naoorlogse politieke strijd om de Joodse onderduikkinderen. Ze stelde toen al vast dat er 'beschamend weinig' is onderzocht over de jaren ná de oorlog.

Verhey en Micheels werken sinds 2000 aan het onderzoek naar de 'materiële oorlogsschaden' van Joodse weeskinderen. De studie verkeert in de eindfase. Dit najaar zullen de uitkomsten worden gepubliceerd. Verhey zelf wil nu niets over haar bevindingen vertellen. Maar Staal is het vertrouwen in haar onderzoek intussen volledig verloren.

Zijn broer woonde een lezing bij die Verhey in december 2001 hield in Tel Aviv op uitnodiging van het Platform Israël. De journaliste hield haar gehoor voor dat van een grondig onderzoek naar individuele financiële dossiers geen sprake meer kon zijn. De vermogensboekhouding van de kinderen bleek al in de jaren zeventig door de voogdijinstellingen te zijn vernietigd.

Dat wekte aanvankelijk argwaan, zei de onderzoekster. Er kon immers niet meer worden nagegaan of de voogdijinstellingen netjes waren omgesprongen met geld dat aan de weeskinderen toekwam. ,,Toch wil dat niet zeggen dat wij veronderstellen dat de Joodse instellingen malafide hebben gehandeld'', aldus Verhey tijdens haar lezing in Israël. ,,Daarvoor was de Nederlandse bureaucratische regelgeving aan te veel toezicht en controle gebonden.''

Ze baseerde zich daarbij ook op drie financiële dossiers van weeskinderen die wél volledig bewaard waren gebleven. In die drie gevallen had, zo betoogde Verhey in Tel Aviv, de voogdijinstelling zich 'zorgvuldig aan de regels gehouden en tot op de cent nauwkeurig afgerekend'.

Philip Staal vraagt zich af of die drie dossiers maatgevend zijn. Hij vindt dat de Rüdelsheimstichting in zijn geval het vermogen van zijn ouders niet goed heeft beheerd. Er is geld verdwenen.

De vermogensboekhouding
van de kinderen is vernietigd

Staal ging in 2002 zelf op onderzoek uit naar gegevens over zijn ouders. ,,Ik ben volledig blanco aan dat onderzoek begonnen. Ik wist niet beter dan dat mijn ouders arm waren.'' De werkelijkheid bleek anders.

Hij trof de financiële dossiers van hem en zijn broer aan in het Nationaal Archief in Den Haag, in de nalatenschap van het vroegere Nederlands Beheers Instituut (NBI), dat na de oorlog de vermogens van vermiste Joden beheerde. Volgens Staal liggen de financiële gegevens van álle Joodse weeskinderen in dit archief. ,,Maar Verhey is daar nooit wezen kijken.''

Verhey zelf zegt dat er wel onderzoek is gedaan in het archief van het voormalige NBI. ,,Maar deze dossiers geven geen volledig beeld. Bij het beëindigen van de bewindvoering ging het vermogen van de overledene, dat door dit instituut werd beheerd, naar een notaris die de vererving regelde'', zegt de journaliste. ,,Wij weten daarmee nog niet wat de Joodse instellingen met dit geld hebben gedaan. Alleen de eindafrekeningen van de voogdijinstellingen kunnen daarover uitsluitsel bieden. Maar die zijn nou juist vernietigd.''

Staal denkt dat het onderzoek van Verhey en Micheels historisch wellicht interessant zal zijn, maar hij noemt de studie zinloos. Er is volgens hem geen serieus onderzoek gedaan naar het vermogensbeheer van de oorlogswezen. ,,Er zijn geen cases onderzocht.''

In het archief van het NBI mochten Philip en Marcel Staal alleen hun eigen dossiers inzien. De broers kwamen tot een schokkende conclusie: ze ontvingen maar een beperkt deel van het vermogen. De rest bleek verdwenen. Philip Staal berekende nauwgezet wat de waarde was van de bezittingen van zijn vermoorde ouders: ruim 160000 gulden, gewaardeerd per 1 januari 1953. ,,Bij het bereiken van de meerderjarige leeftijd hebben wij het batig saldo niet ontvangen'', stelt hij in zijn rapport.

Bovendien stuitte Staal bij zijn onderzoek op een getekende volmacht, waarmee zijn broer Marcel aan de houder toestemming gaf namens hem in Nederland het batig saldo van het vrijkomende vermogen in ontvangst te nemen. Marcel Staal zat, toen hij 21 werd, in Israël in militaire dienst en kon daarom niet aanwezig zijn bij de rechtszaak over de opheffing van de voogdij en de overdracht van het vermogen. Philip Staal: ,,Mijn broer kan zich niet herinneren ooit een volmacht te hebben getekend. Hij heeft ook dat geld niet ontvangen. Hij heeft de volmacht later onder ogen gekregen en herkende zijn handtekening niet.''
vervolg op pagina 15

Pagina 15, vervolg van pagina 13
Staal liet het document onderzoeken door een forensisch schriftexpert. Deze concludeerde dat er 'gegronde redenen' zijn om aan de echtheid van de handtekening onder de volmacht te twijfelen. De handschriftexpert sloot de mogelijkheid van 'frauduleuze montage' van de handtekening niet uit.

Het Joods Maatschappelijk Werk zegt dat uit bestudering van de kopieën van de volmachten, die zich in het archief van de instelling bevinden, blijkt dat Marcel Staal in 1961 op het Nederlandse consulaat in Tel Aviv zelf de volmacht heeft getekend. Het deskundigenrapport van de schriftexpert noemt het JMW 'niet overtuigend en onwetenschappelijk'. Directeur Vuijsje: ,,Op de achterzijde van dit document wordt de handtekening door het consulaat geautoriseerd.'' Staal is niet overtuigd. ,,Mij zijn alleen kopieën getoond. Waar zijn de originelen dan?''

Staal wil dat het Joods Maatschappelijk Werk hem en zijn broer schadeloos stelt. ,,JMW is verantwoordelijk, omdat het de erfenis van de voogdijinstelling heeft aanvaard en het vermogen van de instellingen heeft ontvangen.'' De stichting zou miljoenen euro's aan JMW hebben nagelaten, hetgeen Vuijsje ontkent.

Staal diende een claim in van anderhalf miljoen euro, de waarde die het vermogen van zijn ouders nu zou hebben gehad.

,,Wij hebben altijd gedacht dat we geen geld hadden. We wisten niet beter. Tot onze 21ste verjaardag was er nergens geld voor. Als we daarna geld nodig hadden en er om vroegen, dan kregen we na verloop van tijd te horen of er nog geld was of niet. Maar over de werkelijke omvang van het vermogen zijn we onwetend gehouden.''

De kwestie is pijnlijk. Vooral omdat ze zich afspeelt binnen de Joodse gemeenschap. Er zijn bovendien aanwijzingen dat de zaak niet op zichzelf staat.

Een tweede joodse oorlogswees, die anoniem wil blijven, heeft notariële documenten opgespoord waaruit blijkt dat onder meer de Joodse instelling die de voogdij over hem had, Le-Ezrath Ha-Jeled ('Het kind ter hulpe'), in 1953 in Groningen en Amsterdam vier huizen van zijn in Sobibor vermoorde grootouders liet verkopen. De opbrengst destijds: ruim 40000 gulden.

Op de eindafrekening, die elk weeskind op zijn 21ste van de voogdijinstelling ontving, staat niets over de verkoop en de opbrengst. Wel een bedrag voor vergoeding van de geplunderde huisraad van de grootouders: 527 gulden.

Volgens het JMW zegt dit niets. Vuijsje acht het niet uitgesloten dat de erfenis pas jaren later, na de eindafrekening van de voogdijinstelling, door de notaris is vereffend.

De oorlogswees noemt de mogelijke verklaring die JMW geeft 'een rookgordijn'. ,,Ik heb toen ik in het kindertehuis zat en ook in de jaren daarna, nooit iets gehoord over de verkoop van die huizen. Dat weet ik honderd procent zeker. Ik moet achttien jaar zijn geweest toen dat onroerend goed werd verkocht. Ook mijn broer heeft niets ontvangen.''

,,We hadden het in die jaren altijd krap. Ik weet nog dat ik voor school een lange rekenliniaal nodig had. Dat was te duur, vond de voogdijinstelling. Ik mocht na een heel gedonder uiteindelijk een halve liniaal kopen. Zo'n kleintje, waar ik niets aan had", zegt de 69-jarige man die ook in Israël woont.

Hij en zijn broer behoren tot een groepje van acht overlevenden van de Tweede Wereldoorlog uit een familie van 200 personen. Hij is niet van plan de kwestie aanhangig te maken. ,,Wie moet ik nu nog aanspreken? Tachtigjarigen die destijds bij mijn voogdijinstelling betrokken waren? Dat heeft toch geen enkele zin? Kijk, ik ben wat filosofisch aangelegd. Je hebt te maken met gewone mensen die geld moeten beheren. Dan gebeurt dit soort dingen gewoon. Het zit in de natuur van mensen. Je hebt goeden en slechten. Maar ik vind wel, dat de instellingen ervoor hadden moeten zorgen dat zoiets niet kón gebeuren. In die zin sta ik helemaal achter Philip Staal. Het is naar mijn gevoel niet altijd even eerlijk en goed gegaan. En dát zou een keer goed moeten worden onderzocht.''

Philip Staal piekert er precies om die reden niet over om zijn zaak te laten rusten. Hij wil dat er een gedegen en onafhankelijk financieel onderzoek komt naar het beheer van het bezit van oorlogswezen. Hij vindt ook dat hij dat aan zijn ouders verplicht is.

Het enige materiële dat Philip Staal als herinnering aan Isaac en Anna Staal bezit, is de inhoud van een schoenendoos die hij kreeg toen hij 21 werd. ,,Er zat een bestek in, een kapstel, een postzegelalbum, een paar foto's en een zwart uitgeslagen zilveren ringetje met stenen. Dat bleek een platina ring met diamanten te zijn. Ook kregen we later nog zes schilderijtjes die mijn vader heeft gemaakt.''

De Israëlische econoom ploos 'tot op de cent' nauwkeurig uit wat er met het vermogen van Isaac en Anna Staal is gebeurd. Isaac Staal had in de jaren '40 in Amsterdam een fabriekje waar lampenkappen werden gemaakt en beschilderd. Staal ontdekte dat zijn ouders na de arrestatie door de Duitsers vanuit kamp Westerbork nog brieven hebben geschreven aan hun kinderen. ,,Maar die hebben wij niet gezien. Ze zijn vernietigd, zo bleek. Daar heeft kennelijk iets ingestaan wat wij niet mochten weten.''

Philip Staal stak zeshonderd uur in zijn onderzoek. Het is een heel pak papier geworden, 123 pagina's dik. Het viel niet mee, zegt hij. ,,Ik heb in Israël bestuurswerk gedaan voor een organisatie van oorlogsslachtoffers. Maar dat zag ik als een project, ik schakelde mezelf uit, ik hield me voor dat dat werk niets met mij persoonlijk te maken had. Dit onderzoek was wel anders. Ik heb er nooit lang achter elkaar kunnen werken.''

Er zijn diverse gesprekken geweest met het Joods Maatschappelijk Werk, maar inmiddels zit de zaak in een impasse. Staal: ,,JMW zegt dat ik bij de nabestaanden van mijn toeziend voogd moet zijn. Maar ik zeg: jullie waren in de eerste plaats verantwoordelijk. Probleem is dat er nu al veel mensen niet meer leven die antwoord zouden kunnen geven op mijn vragen. Toen ik het had kúnnen vragen, was ik er niet aan toe. Nu ik er aan toe ben, is het kennelijk te laat.''


Voorpagina - Geld joodse oorlogswezen verdwenen
de Verdieping; pg. 15 - Het probleem: het bewijs is vernietigd

Copyright: Trouw

top