Traditie van flexibiliteit
De Verdieping | Door Remco Andersen
Het veldje olijfbomen van ismaëliet Talat al-Saleh, even buiten Salamiyye. © FOTO'S REMCO ANDERSEN
Syrië telt zo’n tweehonderdduizend ismaëlieten, een sji’itische sekte die tolerant staat ten opzichte van andersgelovigen. Dankzij hun aanwezigheid konden christelijke en joodse gemeenschappen in het Midden-Oosten bloeien.
In het hart van Syrië, op drie uur rijden van Damascus, ligt omringd door velden met jonge olijfbomen, koren en schapen, de stoffige plattelandsstad Salamiyye met ruim honderdduizend inwoners. Het is een rustige plaats waar grijze bedoeïenen zich met rood-wit geblokte hoofddoek beschermen tegen ronddwarrelend zand, terwijl jongens van begin twintig langsscheuren op 125 CC Hondamotortjes – soms zelfs met hun vriendin achterop. Gesluierde vrouwen zijn er zeldzaam, en minaretten op twee handen te tellen.
Salamiyye is de historische thuishaven van de ismaëlieten. Tegenwoordig is dat slechts een kleine groep, met zo’n tweehonderdduizend leden in Syrië en twaalf tot vijftien miljoen wereldwijd, maar in de regionale geschiedenis speelde de sjiitische sekte een rol van betekenis: als stichters van de Fatimiedendynastie in de tiende eeuw heersten zij over een gebied dat zich uitstrekte van de twee grote rivieren in Mesopotamië tot het huidige Marokko. Bovendien introduceerden de Fatimieden het voor die tijd radicale begrip van tolerantie voor andersgelovigen, waardoor de christelijke en joodse gemeenschappen in het Midden-Oosten konden bloeien.
Radicale opvattingen hebben ze nog steeds: waar de rest van Syrië de afgelopen jaren conservatiever werd - mede veroorzaakt door de Irak-oorlog - gaan de ismaëlieten prat op een traditie van flexibiliteit en vooruitgang.
„Wij geloven dat je je verstand moet gebruiken”, zegt Hoessein, een jonge ismaëlitische ingenieur. „Iedere tijd kent zijn eigen problemen en vraagstukken, en religie past zich daaraan aan.” Dit betekent dat de Koran voor telkens nieuwe interpretatie vatbaar is - het gaat om de inhoud, niet de vorm - en dat ismaëlieten lang niet zulke starre regels kennen als veel andere islamitische groepen: alcohol drinken is een persoonlijke keuze, bidden kan op allerlei manieren, en vrouwen kunnen nagenoeg alle religieuze en wereldlijke functies bekleden.
Jongens scheuren langs op hun motortjes, soms zelfs met hun vriendin achterop.
Hoessein werkte in het verleden als kamariye, zoiets als assistent-voorganger bij het ismaëlitische gebed, en praat graag over zijn religie. Maar af en toe dempt hij zijn stem en bij sommige vragen laat het antwoord even op zich wachten, want met zijn openheid overschreidt Hoessein een van Syrië’s beruchte ’rode lijnen’: sektarisme. In de wetenschap dat religieuze onenigheid in deze regio nogal eens tot bloedvergieten leidt, en met het sektarisch geweld in buurlanden Libanon en Irak als voorbeelden van hoe het niet moet, houdt de Syrische overheid er niet van als mensen teveel praten over hun eigen religieuze substroming: we hebben christenen en moslims, en daarmee uit. Wil je in eigen kring sji’iet, ismaëliet of andere minderheid zijn, prima, maar maar hou er verder je mond over.
Dus zeggen religieuze leiders op het laatste moment interviewafspraken af, en bellen gesprekspartners na afloop op om hun verhaal terug te trekken.
Hoessein is niet bang om uitleg te geven, maar vraagt wel om zijn echte naam niet op te schrijven. De angst voor sektarisme is ongegrond, volgens Hoessein: „Als er één begrip centraal staat in onze religie, is het dialoog”, zegt hij in de privacy van zijn huiskamer in Salamiyye. „Wij geloven in diversiteit, en dat je conflicten kunt vermijden door van elkaar te leren. Daarom praat ik ook met jou. Trouwens, de Aga Khan zegt ’wees trouw aan het land waarin je woont’, en ik hou van onze president.”
De Aga Khan is de spirituele leider van de wereldwijde ismaëlitische gemeenschap en stamt volgens het geloof af van Fatima, de dochter van de profeet Mohammed. De huidige en 49ste Aga Khan, een Harvard alumnus wiens vader ooit was getrouwd met Rita Hayworth, is verantwoordelijk voor het ’updaten’ van de religie en geeft voortdurend adviezen over de kleine en grote zaken des levens. „De Aga Khan heeft bijvoorbeeld gezegd dat je beter niet kunt roken”, zegt Hoessein, terwijl hij naar de smeulende waterpijp voor zijn neus wijst. Hij is even stil, en zegt dan met een betrapt gezicht: „Daarom rook ik ook maar af en toe.”
De behoefte om jezelf nuttig maken voor de gemeenschap waarin je woont, een goede kwaliteit van leven en een rotsvast vertrouwen in onderwijs en technologie als instrumenten om die doelen te bereiken: het zijn allemaal ismaëlitische beginselen die samenkomen op het veldje olijfbomen van Talat al-Saleh, even buiten Salamiyye.
Terwijl hij vrolijk rondhobbelt en af en toe zijn broer toeschreeuwt dat die zijn schapen bij de olijfbomen vandaan moet houden, legt Talat enthousiast uit waarom een deel van zijn bomen er tegenwoordig zo opvallend goed bijstaat. „Druppelirrigatie”, zegt hij met een grote grijns, wijzend naar het systeem van slangen en kranen dat voor hem uitkronkelt. Vorig jaar zijn ze de boel bij hem komen installeren, vertelt Talat. Hij kreeg uitleg over hoe het werkt, en een boek met allerlei soorten olijven en de modernste technieken om het meeste uit zijn bomen te halen.
Het is nog work in progress: van de driehonderd bomen die zijn aangesloten op het irrigatienetwerk kan Talat zich maar voor vijftig stuks de juiste meststoffen veroorloven, maar zijn leven is radicaal veranderd: hij gebruikt de helft minder water en de vijftig ’topbomen’ geven nu soms wel honderd kilo olijven in een seizoen, zegt Talat, tegenover vijftien tot veertig kilo van de andere bomen. Talat bespaart op de kosten, heeft meer oogst, en brengt minder tijd door in de boomgaard: de zestigjarige landarbeider kan nu zowaar van een oude dag genieten.
Het boek, het irrigatiesysteem en de uitleg over hoe ze te gebruiken, komen van het Aga Khan Development Network (AKDN), een wereldwijd netwerk van ontwikkelingsorganisaties dat projecten op sociaal, cultureel en economisch vlak uitvoert om mensen in staat te stellen hun eigen leefomstandigheden te verbeteren. Alle mensen, ongeacht religie, afkomst of geslacht.
Het Aga Khan Development Network wil dan ook niet als ismaëlitische club worden omschreven, benadrukt Ali Esmaiel, coördinator representatie voor het AKDN in Syrië: de organisatie is weliswaar vernoemd naar de geestelijk leider van de ismaëlieten, maar het personeel komt van allerlei achtergronden, financiering uit een keur van bronnen – waaronder de Nederlandse overheid – en activiteiten komen ten goede aan arme mensen overal ter wereld. De ideologische beginselen van het AKDN zijn wel islamitisch, zegt Esmaiel, „maar eigenlijk komt het basale idee van goed doen voor de medemens voor in alle culturen.”
Op basis van dit principe zet het AKDN, in samenwerking met andere niet gouvernementele organisaties en de Syrische overheid, zich in Syrië in op tal van gebieden. Onderwijs krijgt uiteraard veel aandacht, maar de organisatie is ook actief op het gebied van ook gezondheidszorg en watermanagement, verstrekt microkredieten aan kleine ondernemers en stimuleert de toeristische sector door cultureel erfgoed zoals de citadel van Aleppo op te knappen. Mensen helpen zichzelf te helpen, is het refrein in al deze initiatieven, en kwaliteit van leven staat centraal.
Zo is het ook in Hoesseins huiskamer. Terwijl zijn vrouw de aubergines voor het avondeten schilt, legt hij zijn kijk op het leven uit. „Zoals iedereen, wil ik een goed mens zijn”, zegt Hoessein. „Met een gelukkige familie, en succesvol in wat ik onderneem.” Uiteindelijk, zegt hij, gaat het om evenwicht. „Een goede balans tussen het spirituele en wereldlijke leven is de sleutel tot geluk.”
© Trouw 2010.
|