Staruimte in de gaskamer
Door Wim Boevink
© Trouw
Hoe ging dat toe, dat sterven in de gaskamers van Sobibor? Onderzocht moest worden ’of het lichamelijke en geestelijke lijden uitging boven het voor het doden noodzakelijke’: voor een vonnis in de zaak Demjanjuk moet de rechtbank nog eens expliciet de gruwelijkheid van de massamoord laten vaststellen – hoezeer deze kennis inmiddels ook gemeengoed geworden is.
Dat maakt processen als deze zo intens en geladen: het voorschrift om alles tot in detail te schilderen en te bespreken.
De onderzoeksopdracht naar het lijden in de gaskamer werd gegeven aan de gerechtsarts prof. dr. Wolfgang Eisenmenger, die klinisch beschreef hoe de dood via verstikking door koolmonoxide intreedt.
De hoofdpijn, de vermoeidheid, het knipperen met de ogen, het suizen van de oren, de hartkloppingen, het hevige ademen, de misselijkheid, en in de eindfase de krampen, tot de innerlijke verstikking.
De gaskamers, zei de arts, en hij baseerde zich op getuigenverklaringen uit de literatuur, bestonden uit zes ommuurde ruimtes van vier bij vier, met een plafondhoogte van 2,20 meter. In elk van de ruimtes werden tachtig mensen naar binnengedrongen, ieder met een staruimte van ongeveer 0,2 vierkante meter. Ter verduidelijking zei de arts: „Dat komt overeen met de norm voor staanplaatsen in het openbaar vervoer in huidige bondsrepubliek, – zoals we in een volle bus staan.” Hij gaf ook nog de gemiddelde schouderbreedte voor de man (0,47 meter). De uitlaatgassen (van een zware tankmotor, acht cilinders, 200 PS) verspreidden zich via douchekoppen aan het plafond: niet alleen het kleur- en geurloze koolmonoxide en de andere giftige component van kooldioxide, maar ook andere gassen, die wel te ruiken waren, zodat de mensen zich op slag bewust moeten zijn geweest van wat hen dreigde.
De arts taxeerde dus het lichamelijke lijden als beperkt: alleen de hoofdpijn en de onaangename braakverschijnselen – het geestelijke lijden daarentegen oversteeg elk menselijk voorstellingsvermogen. Twintig minuten lang liet men de motor stationair lopen. De aanblik daarna is eerder beschreven: een kluwen in elkaar gevlochten lichamen, naakt en veelal staand nog, overdekt met spuug, bloed, ontlasting en braaksel.
De verdediging wilde nog weten of het voor de vergiftigingsgraad verschil maakte of een benzine- of een dieselmotor werd gebruikt. Dat kon de arts niet beantwoorden.
Hij had nog een tweede onderzoeksopdracht. Hij moest het lichaam van Demjanjuk onderzoeken op littekens. Hij vond er enkele. Die op de binnenkant van zijn linkerbovenarm, zestien centimeter boven de elleboog, zou op de verwijdering van een tatoeage kunnen wijzen – de bloedgroepenaanduiding van de SS. Op de wanden van de rechtszaal werden foto’s ervan geprojecteerd. Demjanjuks huid.
Buiten scheen de lentezon.
© Trouw 2010

|