Nederlands Hebrew English wezen.org
Home
Documenten
Bestel nu
Artikelen
Prikbord
Nieuwsbrief
Verhalen
Over ons
Nieuws
Ter nagedachtenis
Contact
Links
Video

NIW
www.niw.nl - vrijdag 3 december 2010 | 26 kislew 5771



De eeuw van Hans Keilson
Door Ted de Hoog


Hans Keilson
Op 12 december wordt auteur en psychoanalyticus Hans Keilson 101 jaar oud. Hoogste tijd voor een gesprek over de diepe verwantschap tussen vriend en vijand.

Een zoektocht in ons eigen archief maakte duidelijk dat het NIW de Duits-Nederlandse schrijver Hans Keilson nog nooit heeft geïnterviewd – een opvallende lacune, waarvoor wij eventjes geen excuus weten te bedenken. Vorig jaar op 12 december werd Keilson honderd en op 1 december aanstaande wordt hij, in zijn fysieke aanwezigheid, in De Balie in Amsterdam in het zonnetje gezet. Keilsons werk wordt nu vertaald, deels opnieuw, deels voor het eerst.
Vorig jaar verscheen er een herziene vertaling van zijn Der Tod des Widersachers, In de ban van de tegenstander, een boek uit 1959, en binnenkort volgen vertalingen van Das Leben geht weiter uit 1934 en Komödie in Moll (1947). Een mooi voorbeeld van late roem: in een recensie in de New York Times van The Death of the Adversary en Comedy in a Minor Key werd Keilson in augustus van dit jaar geprezen als een ‘geniale schrijver’, ‘een van ’s werelds beste schrijvers’. Dat was een aangename verrassing, nemen we aan? Maar de recente lofprijzingen hebben hem niet erg geëmotioneerd – ‘het is niet onleuk’, zegt hij erover.

Gymnastiekleraar
We ontmoeten Hans Keilson in zijn ruime huis in Bussum, waar hij woont met zijn tweede vrouw, literatuurhistorica Marita Keilson-Lauritz; zijn eerste vrouw, Gertrud Manz, overleed in 1968.
Keilson werd in 1909 in Bad Freienwalde, in de deelstaat Brandenburg, geboren als zoon van een niet al te best florerende textielhandelaar. Van 1928 tot 1934 studeerde hij in Berlijn medicijnen, maar moest als gevolg van de beroepsbeperkingen voor Joden zijn brood verdienen als gymnastiekleraar op Joodse privéscholen en als muzikant. In 1934 verscheen zijn eerste boek, Das Leben geht weiter. In 1936 vluchtte hij naar Nederland. Waarom zo laat? „Ik had het druk, ik werkte als leraar aan vijf Joodse instellingen. Maar mijn katholieke vriendin, Gertrud Manz, was slimmer dan ik. Zij zei dat ik ‘eruit’ moest. Ze grafologe en had het handschrift van Hitler geanalyseerd. ‘Hij zal de wereld aansteken,’ zei ze. Mijn reactie was: ‘Je bent gek.’ Maar ze had gelijk. Familie van vrienden van me, de familie Katz, woonde in Naarden en zo kwam ik daar terecht. Ik leerde Nederlandse artsen kennen, zoals de arts Cas Emmer, die een heel goede vriend werd. Hij vond dat ik goed kon luisteren en stuurde ouders met moeilijk opvoedbare kinderen naar mij door.” Trouwen met zijn vriendin kon Keilson ondertussen nog niet, omdat Nederland zich als bevriende natie aan de Duitse rassenwetten moest houden; trouwen deden ze pas na de oorlog.
Zo raakte Keilson in de wereld van kinderen en pedagogie verzeild, maar hij gaf ook boeken uit, over de filosofen Comenius en Erasmus, en hij publiceerde gedichten in het tijdschrift De Gemeenschap van Anton van Duinkerken, die zijn werk erg waardeerde.
In 1938 kwamen ook zijn ouders naar Nederland. „Mijn vader was een gedecoreerd militair, hij had het IJzeren Kruis. Hij dacht dat de bezetters daar wel respect voor zouden hebben, maar dat was een vergissing. Ik kon mijn ouders niet laten onderduiken, ze spraken geen woord Nederlands. Toen ze naar Westerbork werden afgevoerd dachten we, daar overleven ze de oorlog wel. We wisten niets over transporten naar Auschwitz.” Keilson zag zijn ouders nooit meer terug. Hoe ging hij om met dat verdriet? „Dat is een diepe treurnis, totdat ik doodga,” zegt Keilson, terwijl hij langzaam en intens begint te spreken. De hoofdpersoon van In de ban van de tegenstander voert een roerend (en vermoedelijk imaginair) gesprek met zijn vader, die zijn rugzak aan het pakken is voor de reis met onbekende bestemming. De opsomming van alles wat de vader heeft ingepakt werkt op de lezer in als een subtiele klaagzang.

Weeskinderen
Keilson dook onder bij de familie Rientsma in Delft en werkte via hen voor de verzetsgroep Vrije Groepen Amsterdam. In 1944 begon hij aan Der Tod des Widersachers (dat oorspronkelijk Der Tod des Feindes heette); hij begroef de eerste vijftig pagina’s en groef ze later weer op; pas in 1959 werd het boek uitgegeven en kort daarna in het Nederlands en het Engels vertaald.
Na de oorlog studeerde Keilson, omdat zijn opleiding hier niet geldig was, nog een keer af als medicus, en daarna specialiseerde hij zich tot psychiater.
Hij had zich kort na de oorlog het lot van getraumatiseerde Joodse weeskinderen aangetrokken en werkte onder andere voor de net opgerichte organisatie Le-Ezrath Ha-Jeled (‘Tot hulp van het kind’). Later maakte hij de wezen ook tot onderwerp van een wetenschappelijke studie. In 1979 promoveerde psychiater Keilson op Sequentielle Traumatisierung bei Kindern, waarmee hij wilde aantonen dat niet alleen traumatische oorlogservaringen het welzijn van het kind ernstig beïnvloedden, maar ook de opvang na de oorlog. Hij constateerde dat trauma’s niet te genezen zijn (‘je kunt mensen nooit zover krijgen dat er niets gebeurd is’, zegt hij nu) maar dat het leed door menselijke warmte te geven en praktische zaken goed te regelen wel kan worden verlicht (naar aanleiding van de oorlog in Joegoslavië zei hij eens: ‘Ik hoop niet dat ze daar net Freud hebben ontdekt’.).
Stabiliteit en veiligheid bleken van vitaal belang: vaak waren kinderen na de oorlog beter af als ze in een tehuis werden ondergebracht dan bij pleegouders – en Joodse pleegouders waren niet per se beter dan niet-Joodse, meldde hij in een ander interview. Keilson kreeg in 1979 wat verwijten van een paar mensen die vonden dat hij de privacy van patiënten had geschonden door hun levensverhalen voor wetenschappelijk onderzoek te gebruiken. Wat vond hij daarvan? „Dat was geouwehoer,” zegt Keilson ferm. „Ik heb aan de patiënten gevraagd of ze bezwaar hadden tegen mijn onderzoek, maar daarvan was geen sprake. Als je naar Spiessbürger gaat luisteren – kent u dat woord: Spiessbürger? – dan ben je verloren!”
Keilson had parallelle carrières: hij behandelde patiënten (niet alleen maar Joodse weeskinderen) en ging door met schrijven, onder andere gedichten en essays. Hij werd onderscheiden voor zijn verzetswerk door de Fédération Intenationale de Résistance en ontving het Duitse Bundesverdienstkreuz. Hij was van 1985-1988 voorzitter van het PEN-centrum voor German Speaking Writers Abroad (Exil-Pen), hij was gastprofessor in Kassel en kreeg een eredoctoraat van de Universiteit van Bremen. In Nederland werd hij ter gelegenheid van zijn 100e verjaardag benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau.
In de ban van de tegenstander is een complex boek. De hoofdpersoon is een Jood die in een niet nader aangeduid land woont (maar het is ongetwijfeld Duitsland), waar een gevaarlijke populist, ‘B.’, steeds meer macht verwerft. Het boek bestaat uit de autobiografische aantekeningen van de ik-figuur, achtergelaten bij zijn Nederlandse advocaat, waarin hij op dwingende wijze de psychologie van vriend versus vijand ontrafelt: de hoofdpersoon raakt in de ban van zijn vijand, die hij weigert blindelings te veroordelen. Hij voelt een leerzame verwantschap met B.; hij wil de voorspelbare scheiding vriend-vijand overstijgen, tot een breder perspectief komen, in die ander ook het menselijke erkennen.
Uitgestoten door niet-Joodse leeftijdgenoten belandt hij in de kringen van ‘Max’, ‘Willy’ en ‘Wolf’, die met ‘onze’ mensen worden aangeduid – het woord ‘Jood’ wordt nergens genoemd, terwijl Hitlers machtsovername als ‘De Gebeurtenis’ wordt aangeduid. Door deze quasi-abstractie – ook de naam van de protagonist kennen we niet – krijgt het verhaal een tijdloos karakter, terwijl er toch geen twijfel over kan bestaan dat ‘B’ Hitler is en ‘ons’ het Duitse-Joodse volksdeel.

Projecties
Waarom koos Keilson voor die abstracte aanpak? „Dat was intuïtief, ik zag pas later dat die aanpak goed was. In mijn boek beschrijf ik de ambivalentie die ieder mens heeft. Een mens projecteert zijn rotzooi op de ander, en dat deden de nazi’s op de Joden. Ze waren alleen te gestoord om te begrijpen dat ze dat aan het doen waren. Je vijand kan je veel leren; soms zijn vijanden in je leven belangrijker dan vrienden. Het is volgens mij de eerste keer dat die verwantschap tussen vriend en vijand zozeer het onderwerp van een roman is gemaakt, denkt u niet?” Ik suggereer, met Keilsons goedvinden, dat de Nederlandse titel beter is dan de Duitse (In de ban van de tegenstander/ Der Tod des Widersachers), omdat daarmee het voortgaande proces van die verwantschap wordt aangeduid – het gaat niet in de eerste plaats om de dood van de tegenstander. Keilsons hoofdpersoon ziet verwantschap tussen vriend en vijand: ‘Alles wat hij in zichzelf verzweeg en waarmee hij niet in het reine kon komen, zag hij in mij (...) Wij groeien naar elkaar toe, tussen ons was verwantschap ontstaan’ – en ook de vijand heeft ‘deel aan de genade’.
Keilson haalde inspiratie over die diepe relatie tussen vriend en vijand onder andere uit een exemplaar van Freuds Vorlesungen, dat hij als zestienjarige in bezit kreeg, onderdeel van een prijs die hij won voor een essay over Hesse’s Demian. „Hesse was toen dé schrijver voor mij. Later werd dat Thomas Mann. Mijn vriendin, later vrouw, Gertrud, voelde hierover hetzelfde,” zegt Keilson, „daarom konden we samen zo goed de tijd overbruggen.” Dat we in onze vijanden ook onszelf bestrijden is geen revolutionaire psychologie, maar de halsstarrige weigering van de hoofdpersoon om zich zonder reserves bij ‘ons’ aan te sluiten maakte althans déze lezer af en toe ongeduldig. Het lijkt bijna wel of er te veel energie wordt gestoken in de identificatie met B., terwijl we allemaal weten hoe het afliep: Hitler was geen elegant, literair-paradoxaal personage, maar hij voerde een plan uit dat hij in ieder geval vanaf 1939 onomwonden aankondigde, ‘de vernietiging van de Joden in Europa’, en het was níét zo dat hij op het laatste moment toch niet durfde (een ijdele fantasie van de hoofdpersoon). De passage waarin de ik fantaseert over hoe hij ‘B’ van gedachten zou doen veranderen doet surreëel aan (maar Marita Keilson merkt hier in een email over op dat deze tekst in feite van vóór de Endlösung dateert, wat de eventuele naïviteit verteerbaarder maakt; er waren volgens mevrouw Keilson ‘Duitse Joden genoeg aan wie dat perspectief niet vreemd was’.) Nadat zijn ouders zijn afgevoerd en vermoord lijkt de hoofdpersoon inderdaad te erkennen dat hij zich vergist heeft: „En heb ik misschien ook gevangen gezeten in een waan? In de waan dat hij een positief element was? Men moet hem doodslaan, heel gewoon doodslaan.”
Keilson begrijpt onze bezwaren tegen een overmaat aan begrip, maar je ontkomt volgens hem niet aan een paradox: „Als je je vijand doodslaat, ben je zelf een moordenaar geworden.” Na de dood van B. is de ik „(...) een beetje blij dat hij dood is. En tegelijk doet het me verdriet dat ik hem nu kwijt ben. Waarom? Een stuk van mijn leven heeft hij in zijn dood meegenomen.” Keilson ziet overigens niet alleen een diepe relatie tussen tegenstanders, maar in het algemeen tussen mensen onderling. Als ik een boeddhistische wijze aanhaal die heeft gezegd dat je, tenzij je het over psychopaten hebt, in beginsel met iedereen bevriend kunt zijn, is Keilson het daarmee volledig eens. „De kwesties van dood en leven en zingeving binden ons. Je kunt dus met iedereen een diepe verwantschap voelen – als mens.”

Elanden En Wolven
In de ban van de tegenstander is een fascinerend boek, een soort psychoanalyse in romanvorm, met beklemmende scènes, zoals die waarin nazistische rabauwen ’s nachts een Joodse begraafplaats molesteren, maar niettemin worden beschreven als mensen met angsten, met een geweten, die door groepsdwang of door wat dan ook tot hun daden komen – ze zijn er zelf niet helemaal gerust op dat het allemaal ‘goed’ gaat aflopen. De centrale anekdote is die over een groep elanden die keizer Wilhelm II van zijn neef de tsaar krijgt. Ondanks een uitstekende verzorging en een prachtig leefgebied gaan ze allemaal dood – omdat ze hun natuurlijke vijanden, de wolven, missen. De ik-figuur krijgt het verhaal te horen van een vriend, die B. als vriend beschouwt en dus niet zijn vriend kan zijn.
De elanden-en-wolven-dialektiek draagt het hele boek, maar die blijft, wat ons betreft, duelleren met de gruwelijkheid van waar het over gaat: de massamoord op de Joden. Maar dat is misschien juist een aspect van de ambivalentie waar Keilson ook tijdens ons gesprek diverse malen op terugkomt. De paradoxale verwantschap tussen vriend en vijand, dat is de kern van wat er naar Keilson hoopt zal overblijven van zijn werk.
Hij werd ooit bar mitswa, maar in de praktijk heeft hij nooit veel aan het jodendom gedaan – ‘maar ik heb niets tegen Joden’, grapt Keilson (Marita Keilson mailt me in een commentaar: ‘Mijn man is in zijn hart veel meer en veel hartstochtelijker Joods dan hij misschien heeft laten blijken’.) Hij is meer dan een eeuw oud, hij beweegt zich door zijn huis met een looprek, zijn brein functioneert niettemin nog uitstekend, al vergeet hij wel namen. „U bent niet-Joods, maar u werkt wel bij een Joods blad?” informeert hij. Die situatie lijkt hem te bevallen. „U heeft de Joodse wereld goed leren begrijpen,” veronderstelt hij. „U kunt het Joodse aspect toch – de term is tot op heden onvertaalbaar gebleken, en hij spreekt hem met het genoegen van de docent uit – nachvollziehen.” En dat sluit natuurlijk weer aan bij de fundamentele verwantschap tussen mensen waar we eerder over spraken.
Maar hoe ging Hans Keilson, als expert in vriend-vijandrelaties, zelf met conflicten om? „Ik kies meestal niet voor confrontatie, maar voor harmonie. Met confrontaties los je doorgaans geen problemen op. In sommige situaties denk ik, ik hou mijn mond, die is verloren. Hij, niet ik!”

Geef uw reactie
Naam*
E-mailadres*
E-mailadres tonen
Woonplaats*
*Verplichte velden
Uw bericht

top
Reacties (3)

Kijk daar moet ik weer even om lachen iedereen die een boek in zijn handen heeft gehad over psychologie verteld anderen dat ze psycologie hebben gestudeerd dit probleem kom ik regelmatig tegen. Maar nu op de heer Keilson terug te komen de man was toendertijd helemaal geen psygoloogBij mij is hij is hij zeker niet tijdens de oorlog geweest. Wel heb ik een gesprek met hem 1 of 2 keer in de Bergstichting gehad waar ik toen woonde. Maar ik had wat problemen met zijn Duitse accent of Germaans hoe je het ook wil noemen. Was het ook de heer Keilson de "psychoog" die de na oorlogse pleegouders adviseerde om de kinderen totaal geen contact meer te hebben met hun pleegouders? Heb er nog trauma's van over gehouden maar ik zal de psychloog niet vertellen dat ik toch stiekum contact met ze opnam. Door deze grote misdaad ben ik wel in elkaar geslagen worden maar dat had ik er graag voor over. Was het ook deze "Psycholoog" die iedereen stom vond als hij niets had berijkt toen hij zijn boek ging schrijven. Begreep deze "psycholoog" niet dat deze kinderen wel konden leren maar zo veel hadden meegemaakt en toen nog mee maakte, deze kinderen zich gewoon niet konden concentreren. Dit schrijf ik en heb geen psycgologie gestudeerd. Over zijn boek gesproken in de tijd dat het uitkwam was iedereen heeeeeel verdrietig dat iedereen zo herkenbaar in het boek werd beschreven. Ik hoop dat we geen geld hoeven te geven voor een mooi kado want ik geef nooit geld, ik moet nog geld van JMW krijgen.
Marianne van Geuns, Ramat Hasharon, Israel, 10 december 2010.

In NIW 12 stond een groot artikel over de bekende en geëerde Dr. Keilson. Over één alinea ben ik echter ‘gevallen’, namelijk daar waar opgemerkt wordt dat er ook wel kritiek is geweest op het onderzoek dat verricht werd bij overlevende (via onderduik) kinderen. De opmerking werd weggevaagd met ‘geouwehoer’.
Ik heb me verdiept in het promotieonderzoek van Dr. Keilson in verband met mijn onderzoek naar (o.a.) ondergedoken kinderen. Daarbij stuitte ik op het feit dat de kinderen die onderzocht zijn in een van de inrichtingen woonden voor ouderloos geworden Joodse kinderen. In de berichtgeving stonden de initialen van de betrokken kinderen. Dus als die, uiteraard volwassen geworden ‘kinderen’ de rapportage lazen en dan zagen dat (gefingeerd) F. de V. een bepaalde diagnose had gekregen, herkenden ze elkaar meteen: dat was Freddie de Vries. Het is een belangrijke opdracht mensen niet herkenbaar op te voeren bij wetenschappelijk onderzoek. Het tweede bezwaar is dat, op één na, elk kind een psychiatrische diagnose kreeg, die haar of hem weleens levenslang kan worden nagedragen, bijvoorbeeld bij sollicitaties. Daarmee dient men zeker bij overlevenden voorzichtig te zijn.
Dr. Bloeme Evers-Emden, Amsterdam, Nederland, kinder- en jeugdpsychologe, 10 december 2010.

Nu Hans Keilson (NIW 12) zo bewierookt wordt, wil ik mijn ervaring met de 101-jarige schrijver-psychoanalyticus kwijt. Ik werd in 1952 als 12-jarige oorlogswees door de leiding van de Bergstichting naar hem toe gestuurd. Niemand vertelde me wie Keilson was en de leiding vertelde me ook niet wat therapie was. Ik had geen idee wat er van me werd verwacht.
Daar zaten we dan, hij met één been over de leuning van zijn fauteuil, lurkend aan zijn pijp. En ik tegenover hem, een gefrustreerd jongetje dat niet beter wist dan dat hij voor straf naar die man werd toegestuurd. Keilson kreeg me aan het huilen maar bagatelliseerde dat. Volgens hem had ik slechts last van ‘innerliche Spannungen’. In 1979 werd ik opgebeld door verschillende oud-Bergstichting-pupillen die witheet waren dat Keilson over hun rug ging promoveren. Hun privégeschiedenis werd door hem gebruikt voor zijn promotieonderzoek. Er werd een comité gevormd dat de promotie helaas niet heeft kunnen tegenhouden maar wel heeft verhinderd (na dreiging met een kort geding) dat Hans Keilson zijn proefschrift in het Nederlands publiceerde.
Tot nu toe zag ik ervan af om een 101-jarige aan te vallen. Maar nu Keilson de gotspe heeft om de kritiek op hem als geouwehoer te betitelen en de mensen die hem in 1979 terecht kritiseerden Spiessbürger te noemen, wordt het hoog tijd voor een tegengeluid dat al die lof een beetje relativeert. Keilson is een charlatan die zijn naoorlogse carrière heeft gebaseerd op ons verdriet.
Rob Fransman, Amsterdam, Nederland, 10 december 2010.
top