Documenten
Bestellen
Artikelen
Prikbord
Nieuwsbrief
Verhalen

VBVVBV
www.vbvinfo.nl - zondag 17 mei 2009

Kind van de rekening, samenvattend verslag
Door Flory Neter

Samenvattend verslag van de voordracht van Elma Verhey op de middagbijeenkomst van het VBV in Amsterdam op 22 maart 2009.

Flory Neter leidt Elma Verhey in met een kort overzicht over de kwestie ‘joodse oorlogswezen’ . Gememoreerd worden de publicaties van Elma over dit thema en het recente wetenschappelijk onderzoek van JMW mede onder auspiciën van het VBV. Tevens meldt zij dat dit laatste onderzoek feitelijk niet zo veel toevoegt aan de eerdere bevindingen van Elma.

Elma is verheugt haar kant van de zaak nader toe te lichten en iets te kunnen ver-tellen over datgene wat er gebeurde met de oorlogswezen en hun bezittingen. Zij zegt eigenlijk nogal kwaad te zijn over de manier waarop men is omgesprongen met de belangen van de wezen.
Haar kwaadheid begon pas echt toe ze ontdekte hoe er met de oorlogswezen was omgesprongen. Het onderzoek begon bij de archieven in Nederland ondermeer bij JMW. Toen daar weinig bleek te zijn werd het onderzoek verplaatst naar Israël waar nog veel materiaal aanwezig bleek van zionistische archieven en Amerikaan-se hulpverlenende organisaties.
Zo vond zij een verslag van de directeur van de Joint uit Amerika die verantwoor-delijk was voor Nederland. Een verslag over de situatie van de joodse gemeen-schap in Nederland. Ene Harry Vitales beschreef daarin hoe in juni 1945 een groep van 24 kinderen samen met van de familie Birnbaum terugkomt uit Berg en Bel-sen. Met hulp van deze familie hadden zij de oorlog overleefd. In Nederland pro-beert men onderdak te krijgen. Ondanks dat het joods jongensweeshuis leeg-stond, krijgt men hier geen plek. Het gebouw was in bezit genomen door joods herstel zoals dat toen heette. Men weigerde dat vrij te geven waarop de groep ‘kampeerde’ boven een café aan het Rembrandtsplein. De conflicten tussen zionistische en niet-zionistische stromingen werden veelal over de hoofden van kinderen uitgevochten. Ook de situatie van de familie Levin die vele kinderen trachtte op te vangen wordt geschetst. Deze familie werd financieel op ontoelaatbare wijze onder druk gezet waar de kinderen ook weer de dupe van werden.
Elma vindt dat met name de oorlogswezen wel heel dubbelhard zijn getroffen ge-weest. Zij werden veelal het slachtoffer van de ambities van volwassenen die over hun hoofden heen conflicten uitvochten. Eerst de strijd tussen oorlogspleegouders en joodse instanties en vervolgens de zionistische beweging die zo veel mogelijk kinderen naar Israël wilden sturen.
De stateloze kinderen en zij met weinig of geen overgebleven familie waren het eenvoudigst om richting Israël te sturen. Het tekent de situatie van toen. Te jong konden kinderen nog niet werken en te oud betekende niet meer goed te kneden. Dat was de grondslag van het begrip ‘selectie’.
Vanuit de zaal wordt met bijna ongeloof gereageerd over deze vorm van illegale emigratie in de jaren voor de staat Israël bestond.
Ook het verhaal van Hans L. wordt in het kort geschetst. Eerst vanuit Duitsland naar Nederland en na de oorlog in 1946 als 14-jarige jongen in Marseille aankomt. Daar wordt hij opgevangen door Le Ezrath. Uit zijn bagage komen een paar brie-ven en foto’s van zijn ouders die de hele oorlog heeft weten te bewaren. voor zijn ogen worden die verscheurd waarna hij zich moest inschepen.
Zo hard was het.

Het begon allemaal in 2000 toen men vanuit Israël vroeg of zij iets wist over de financiën van de joodse oorlogswezen. Dit naar aanleiding van het boek ‘Om het Joodse kind’. Bizar is dat een en ander is geïnitieerd door de joodse gemeenschap zelf via de processen rond LIRO en MAROR herstelbetalingen enz. Via JMW is een oproep gedaan om claims in te dienen.
Als gevolg daarvan kwamen vragen over erfenissen (van ouders en familie) van kinderen die indertijd onder de zorg vielen van voogdijverenigingen zoals Le Ezrath. Ook andere uitkeringen als JOKOS en CADSU bleken toen te zijn uitbetaald aan Le Ezrath, de voogd. JMW als rechtsopvolger, kon niet meer aantonen dat deze bedragen ooit waren uitbetaald aan de weeskinderen. Deze zaak was al bekend ten tijde van de uitbetaling van de MAROR-gelden en Elma heeft het al-tijd jammer gevonden dat er toen niet meer aandacht is geweest voor deze zaak. Toen had men moeten besluiten om al die oorlogswezen een extra portie te geven.
Flory corrigeert de visie van Elma. Het VBV -dat was vertegenwoordigd in het toenmalige adviescollege- had de wezen gepolst. Men had echter niet de bijzonde-re situatie van de oorlogswezen in Israël op het netvlies. De antwoorden van toen waren dat men geen uitzonderingspositie wilde. Dat waren echter de Nederlandse wezen. Dat was toen een inschattingsfout.
Uit de interviews met de oorlogswezen bleek overduidelijk dat de bedragen van Jokos en Cadsu nooit bij hen terecht waren gekomen. JMW beweerde dat het vast wel uitbetaald was. De vorige directeur van JMW, Wilma Steijn, vond het onder-zoek naar de oorlogswezen geen goed idee want zij hadden –zo stelde zij- nog niet eens de oorlog verwerkt, laat staan dus de naoorlogse periode. Zij adviseerde om dit te laten rusten.
Elma verwachtte toen al dat zij problemen zou krijgen. Ondermeer wist zij immers al dat er miljoenen voor de oorlogswezen waren gegeven door Amerikaans joodse organisaties en door de joodse gemeenschappen. Dat geld is voor het grootste deel gaan zitten in organisaties en instellingen en daar is het nu nog voor het meren-deel.
Channah interrumpeert en vertelt dat de kinderen die op alya gingen –waaronder zijzelf- nooit wisten dat zij zelf hun overtocht moesten betalen. Voorts meldt zij dat deze kinderen nooit een afrekening hebben gekregen. Channa vroeg ooit aan Le Ezrath om rekening en verantwoording en kreeg als antwoord: “Meid, weet je wel wat je ons gekost hebt?”
Elma bevestigt dat men de wezen die op alyah gingen rustig ƒ 1.100,00 liet betalen voor een uitrusting.
Channah vertelt verder nog dat zij op 15-jarige leeftijd werd uitgerust met een uit-zet met rose en blauwe wol, teddy luiers een paar handdoeken, wollen sokken, jeans uit Amerika en nog zo wat. Verder vertelde zij dat als binnen twee jaren te-rug ging naar Nederland moest je alles terugbetalen. Je moest dus blijven.
Veel later echter bleek dat je het wel degelijk zelf al had betaald.
Van Leo Cohen kwamen brieven met het verzoek om bijdragen voor taallessen, gereedschap, geld voor de tandarts, enz. Elma vond dat deze gang van zaken im-moreel was zeker als je weet dat de organisaties heel erg rijk waren. Begin 50-ger jaren was het vermogen van de gezamenlijke weeshuizen rond 2 miljoen. De kin-deren die inmiddels naar Israël waren vertrokken kostten Le Ezrath niets meer; die werden verder ‘verzorgd’ in de kibboets. Dit alles komt boven water als men zich niet beperkt tot alleen de archieven van Le Ezrath.
De weeshuizen in Den Haag, Leiden en Utrecht hadden zich niet aangesloten bij Le Ezrath omdat men het eigen vermogen niet wilde overdragen aan Le Ezrath. Gevolg was dat het Utrechtse weeshuis wel geheel in orde was gemaakt terwijl Le Ezrath weigerde daar kinderen naar toe te sturen.
David H. onderbreekt en vertelt dat hij nauw contact had met de inmiddels over-leden Avraham Hinon. Avraham -een van de initiatiefnemers- was goed op de hoogte van de cijfers en wist te vertellen dat heel in het begin toen kinderen naar Israël werden gezonden duidelijk werd geselecteerd op wie het meeste geld mee-bracht. Met name die kinderen werden het eerst naar Israël gestuurd. Zo verkreeg men geld om de organisatie uit te breiden want de kassen waren toen nog behoor-lijk leeg.
Elma vertelt verder dat er bedelbrieven vanuit de kibboets Kfar Am werden gestuurd. Het verzoek was of die weeshuizen uit hun vermogen een uitzet wilde be-talen voor die arme weeskinderen. Het ging daarbij om bedragen van 1.500 gulden per kind. In de eigen stukken van de vergaderingen stond echter dat dit geld niet naar de kinderen maar rechtstreeks naar de kibboets zou gaan.
Leo en Riek Cohen waren intussen weer terug in Nederland terwijl de weeskinde-ren uit de kibboets werden gezet met letterlijk niets. Wel verzocht Cohen om eventuele restanten van vermogen van de weeskinderen naar Israël te sturen want daar was dat geld hard nodig. Zelf echter liet hij gedurende de jaren van zijn ver-blijf in Israël zijn salaris in Nederland uitbetalen en daar bleef het tot zijn terug-komst. De kinderen gingen op emigratiepapieren en de familie Cohen op een toeristenvisum waardoor terugkeer voor de een vrijwel niet en voor de ander wel mogelijk was.
De stateloze kinderen kregen bovendien later nog een probleem bij het verkrijgen van een uitkering WUV wegens een te kort verblijf in Nederland.
Elma heeft nog een aantal voorbeelden over de financiële handel en wandel van Le Ezrath. Namen als Anneke Beekman passeren daarbij de revue. Haar opsporing en bijkomende kosten wilde men ten laste brengen van haar vermogen hetgeen de rechter uiteindelijk heeft verboden.
Het verbaast Elma niet dat de financiële stukken er niet meer zijn. Natuurlijk zegt JMW dat heel normaal is, maar wel vraagt zij zich af waarom die financiële stuk-ken van OPK wel werden bewaard. Leo Cohen was toenmalig directeur van JMW en op zijn advies zou alles vernietigd worden. Vanuit Israël kwamen grote bezwaren waardoor gelukkig de sociale stukken bewaard zijn gebleven. Deze bleken la-ter van eminent belang bij de aanvragen voor de WUV.
Niemand heeft ooit kunnen uitleggen waarom de afrekeningen van Le Ezrath niet gewoon bewaard konden blijven bij de dossiers. Allerlei excuses werden verzon-den maar voor dat ene velletje papier is geen excuus te bedenken.
Gerrie Goudeketting weet te vertellen dat OPK bij het meerderjarig worden een keurige rekening en verantwoording verstrekte en het restvermogen vrijgaf. Hij vraagt of dat bij Le Ezrath dan niet is gebeurd.
Elma antwoordt dat dit vaak niet het geval is geweest. Zelfs de onderzoekers Joor en Hoek kunnen niet garanderen dat er altijd afrekeningen zijn geweest door Le Ezrath. Elma vervolgt met aan te geven dat met name geen de weeskinderen in Israël zich herinnert ooit een dergelijke afrekening te hebben ontvangen. De oorlogswezen zeggen dat allemaal. Collectief geheugenverlies lijkt wel erg onwaarschijnlijk. Bovendien leert de ervaring dat alle oorlogswezen juist elk papiertje met herinneringen bewaren.
Het is bedroevend om te constateren dat JMW al die jaren voor extra activiteiten konden putten uit de vermogens van de weeshuizen en zich nu formeel opstelt met termen als verjaard. Een schril contrast met de verzekeraars, de banken en de overheid tijdens de MAROR.
Channa merkt op dat er geld werd gegeven aan de Bergstichting. Le Ezrath heeft haar geantwoord op haar vragen dat de kinderen meer hebben gekost dan zij heb-ben ontvangen. Geen van hen kregen afrekening zo stelt zij. Bovendien had Leo Cohen haar het bos ingestuurd met de mededeling dat er geen rijke joden waren voor de oorlog en dat je dus blij moest zijn met wat je had en wat je had gekregen.
Elma zou, terugkijkend op de afgelopen jaren en met de kennis van nu, waarschijnlijk nooit aan deze onderzoeken zijn begonnen. Wrang is zij met name over de pijnlijke en ontwijkende en nietszeggende brieven van JMW naar mensen als Mimi Gutman. Zij constateert voortdurend pogingen om de pupillen van toen vol-ledig te ontmoedigen. Het geeft een vieze smaak in de mond.
Louis R.leest al maanden in het NIW over de onverkwikkelijke zaak rond de oor-logswezen. Hij vraagt aan Elma hoe zij denkt met alle tegenwerking die er is een oplossing te vinden voor deze kwestie. Zij immers -zo stelt Louis- wordt zo tegen-gewerkt door JMW terwijl het onderzoek van Hoek en Joor ernstig is bekritiseerd en door sommigen zelfs afgekraakt. Louis is bang dat dit op deze manier een gebed zonder einde gaat worden. Hoe dus deze impasse te doorbreken?
Elma denkt dat dit wel oplosbaar is en dat het helemaal niet zo moeilijk behoeft te zijn om een gebaar te maken naar de wezen in Israël. Zonder over hoogte van be-dragen te spreken, geeft Elma aan dat het hier om een genoegdoening moet gaan omdat deze oorlogswezen feitelijk onverantwoord naar Israël werden gestuurd, omdat zij hun eigen uitzet hebben moeten betalen, omdat zij zonder goede opleiding zijn heengezonden en omdat ze het hard en zwaar hebben gehad. De Nederlandse overheid kunnen zij veelal dankbaar zijn want die heeft via de WUV gezorgd voor het lenigen van de ergste nood en hun leven daar dragelijk gemaakt.
Veel wezen in Israël hebben getekend om Le Ezrath te machtigen ook na hun meerderjarigheid financiële zaken te laten behartigen. Dat betekent dat via die route JOKOS en CADSU werden geïnd.
Kees van P. stelt voor om de impasse, zoals door Louis Rozendaal werd geschetst, te proberen te doorbreken door vanuit de vergadering een motie te sturen naar JMW. Het voorstel wordt aangenomen en Flory Neter formuleert de grote lijn als volgt:
Wij allen in vergadering bijeen dringen er met klem op aan bij JMW om de impasse te doorbreken en een gebaar te maken naar de wezen.
Afgesproken wordt om deze formule als leidraad te gebruiken voor de motie die zal worden verzonden. Flory legt uit dat ook de gemeenschapsraad -waarvan zij deel uitmaakt- vindt dat een dergelijk gebaar op zijn plaats zou zijn. Niemand ge-looft ook dat de financiële gegevens werden vernietigd om reden van ruimtegebrek.
Afgesproken wordt dat de motie op de website komt alsmede het antwoord van JMW hierop.
De heer F. vertelt dat ook hij oorlogswees is maar niets heeft gezien van de vele miljoenen die de Joint uit Amerika voor de joodse weeskinderen in Nederland ter beschikking had gesteld terwijl hij toch recht op zou hebben gehad op die steun.
Elma legt uit dat de Joint rond 1947 zich uit Nederland terugtrok maar steun bleef geven t.b.v. de wezen aangezien zij toen al in de gaten kregen dat de gelden niet op de juiste plek terecht kwamen. Ook die gelden bedoeld voor de joodse oorlogswezen kwamen tot onvrede van de Joint te weinig terecht bij de kinderen. Het geld werd merendeels gestoken in de waterhoofden van de organisaties en in hui-zen die open werden gehouden maar waar niemand was.
Ook het gerechtelijk toezicht op voogden komt nog even aan de orde waarbij Elma uitlegt hoe onmogelijk het was om vanuit Nederland door een rechter te laten controleren hoe Le Ezrath omsprong met gelden die waren bestemd voor de wezen in bijvoorbeeld Israël.
Miriam vindt het bijzonder pijnlijk om te horen hoe joodse instanties zijn omge-gaan met joodse kinderen en hun rechten. Het wordt haar duidelijk dat men daar-om zaken die op schrift stonden, heeft willen laten verdwijnen, om bewijzen weg te werken. Verder vult zij aan dat ook mevrouw Birnbaum een belangrijke rol speelde door 24 kinderen via de waszakken van de wasserij uit Westerbork te red-den. Het waren die kinderen waarmee Elma haar verhaal begon.
Philip P. differentieert enige categorieën wezen en geeft aan dat hij bij familie terechtkwam en niets heeft gezien van de gelden van de Joint.
Elma vertelt dat er enorme ruzie ontstond over wie het geld van de Joint zou moe-ten gaan beheren. Voor de kinderen is dat uiteindelijk Le Ezrath geworden. Dit betekende dat er minder belangstelling was voor wezen die bij familie ondergebracht waren. Elma trof brieven aan waarin om steun bij Le Ezrath werd gevraagd en waarbij Le Ezrath doodleuk terugverwees naar de overheid want, werd gesteld, daar waren zij niet voor.
Flory bedankt Elma voor de uiteenzetting en vond het een helder en verhelderend betoog. Zij hoopt op een aanvaardbaar compromis.


top