Onroerend goed tijdens en na WO-II
Reacties (1)
Recent ontving het VBV een bericht waarin melding werd gemaakt van een overeenkomst tussen de heer Avraham Roet en het Centraal Joods Overleg (CJO).
Roet, gebruikmakend van een al langer bestaande stichting die zich bezig hield/houdt met de onteigening van Joods bezit in WOII, heeft het CJO bereid gevonden om op basis van 76% en 24% een onderzoek te laten verrichten naar verdwenen joods onroerend goed. Als vehikel wordt gebruik gemaakt van de Stichting Platform Israel die de Marorpot voor Israël beheert.
VBV-initiatief overgenomen
De genoemde 76% en 24% zijn gebaseerd op de verdeling van de collectieve Marorgelden.
Het VBV is altijd van mening geweest dat er onderzoek moest worden gedaan naar het onroerend goed vooral in samenhang met de oorlogswezen.
Die wens werd al ingebracht bij de commissie die het nieuwe onderzoek (Rekenschap) naar het beheer van de vermogens van de wezen zou gaan begeleiden. Een onderzoek -in opdracht van JMW, VBV en SINJOI- dat in feite een herhaling werd van het onderzoek van Elma Verhey (Kind van de rekening) zonder nieuwe gezichtspunten. Met het verzoek om het onroerend goed van de wezen daarbij te betrekken, werd uiteindelijk niets gedaan. Pas achteraf werd gemeld dat zo’n onderzoek te gecompliceerd was en dat het toch niets zou opleveren.
Het VBV-bestuur vindt het verbazingwekkend en eigenlijk ongehoord dat het CJO –waarin ook JMW is vertegenwoordigd- nu plotseling wel iets ziet in zo’n onderzoek naar onroerend goed. Nooit te laat om tot inkeer te komen; nooit te laat voor het voortschrijdend inzicht al schrijdt men daar wel wat langzaam; het is wel rond 60 jaar na dato.
Te laat?
Het CJO en het Platform Israël stellen zich nu ten doel om het vastgoed dat in de jaren 1940-1945 van joodse eigenaren is geroofd in kaart te brengen. Ook heeft men bedacht om een 10-koppige adviesraad te benoemen, bestaande uit academici en professionals.
Het VBV is van mening dat er wordt uitgegaan van overkill voor een onderzoek waarvan de uitkomst zeer onzeker zal zijn. Op het gebied van onroerend goed is in het kader van de herstelbetalingen al veel geregeld. Ook is er getekend voor finale kwijting reden waarom geen verhaal meer kan worden gehaald.
OG na WO-II
Mocht er onverwacht wel iets zinnigs uitkomen dan zullen wij beide opdrachtgevers houden aan de ‘Maror-blauwdruk’. Die blauwdruk kreeg vorm en gestalte als gevolg van de gerechtelijk uitspraak welke vooraf ging aan en oorzaak werd van individuele uitbetalingen aan de mensen.
Wij zullen erop toezien dat deze formule gehandhaafd blijft en dat de kosten van dit project worden betaald uit de ‘pot’ van het collectieve gedeelte van de Maror-gelden.
Tevens zullen wij partijen verzoeken om het geërfde onroerend goed van de oorlogswezen hierbij te betrekken.
Dat immers werd ‘vergeten’ mee te nemen in het laatste onderzoek naar het financieel beheer van de joodse oorlogswezen.
Met meer dan gewone belangstelling ziet het VBV-bestuur uit naar de resultaten van dat onderzoek en in het bijzonder naar de onderzoeksresultaten betreffende de naoorlogse gang van verkocht onroerend goed van de wezen. Het VBV wil duidelijk in kaart gebracht hebben dat geen bestuurders van toen zich indirect hebben verrijkt aan het schamele bezit van de wezen.
|