Amsterdam - Als een van zijn vaste aanklagers. Zo zag prins Bernhard de historicus Gerard Aalders, die in het dit weekeinde verschenen tijdschrift De Republikein met nieuwe aantijgingen kwam over de ‘tomeloze graaizucht’ van de prins.
Prins Bernhard (ANP)
In NOVA zei Aalders: ‘Het tekent de passie van Bernhard voor geld. Hij had nooit genoeg. Hij moest altijd meer en heeft zich daar voortdurend voor ingespannen.’
Onder de kop ‘De hebzuchtige levenswandel van prins Bernhard’ beschrijft Aalders hoe Bernhard erin slaagde familieclaims uit het begin van de vorige eeuw na de Tweede Wereldoorlog uitgekeerd te krijgen tot 1 miljoen gulden.
‘Creatief rekenwerk, gecombineerd met inhaligheid’, aldus Aalders, die verbonden is aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD).
Hij stelt dat de prins geen recht had op de gelden en dat Nederlandse ministers zich niet hadden moeten inspannen voor Bernhards persoonlijke financiën; inspanningen waarover zij de Kamer niet of onvolledig informeerden.
Stadhoudersbrief
‘Wetenschap van de koude grond’, zegt desgevraagd Hans van der Voet, oud-directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst. Hij deed in 2003 naspeuringen naar beschuldigingen aan Bernhards adres.
Mede op basis van dat onderzoek schreef de prins op 7 februari 2004 een open brief in de Volkskrant, waarin hij zich kantte tegen negatieve publicaties van J.G. Kikkert, Tomas Ross, Hans Galesloot, Philip Dröge en Aalders.
NIOD-onderzoeker Aalders werd de hoofdstuktitel ‘De “stadhoudersbrief” van prins Bernhard aan Hitler’ kwalijk genomen, afkomstig uit diens boek Leonie. Het intrigerende leven van een dubbelspionne (2003) en uitlatingen daarover in Barend & Van Dorp.
Bernhard zou in 1942 zijn diensten als stadhouder van Nederland hebben aangeboden aan de nazi’s, zo wil het verhaal, dat de prins zelf altijd heeft ontkend. Een brief van die strekking is nooit gevonden. Ook had Aalders het met Bernhard aan de stok over diens veronderstelde NSDAP-lidmaatschap.
Gecorrumpeerd
‘Bij Aalders is alles wat de prins heeft gedaan altijd schande en stiekem, maar dit komt mij allemaal zeer bekend voor’, zegt Van der Voet. ‘De prins heeft nog wel meer uitbetalingen gekregen. Daar is niks schandelijks aan. Hij heeft geclaimd, de claims zijn toegewezen en het is allemaal ministerieel gedekt.’
Aalders ziet dat anders. Hij stelt in zijn artikel: ‘Met zijn gedrag heeft de prins de Nederlandse staat menigmaal gecorrumpeerd en de autoriteiten bleken zelfs bereid om zijnentwille te liegen tegen de volksvertegenwoordiging, een praktijk die als een politieke doodzonde geldt. Hoezeer de monarchie kan corrumperen, begreep Bernhard als geen ander. En hij heeft daar dankbaar gebruik van gemaakt.’
De Aalders-methode van geschiedschrijven geldt onder vakgenoten niet als objectief. Historicus Cees Fasseur bestempelde Aalders en anderen die in het bestaan van de stadhoudersbrief geloven in 2004 als ‘late slachtoffers van nazi-propaganda’.
Botsing
Met zijn werkgever kwam Aalders in 1996 in aanvaring toen het NIOD (toen RIOD) geen verantwoordelijkheid wilde nemen voor de publicatie van het boek De affaire-Sanders, dat hij samen met Coen Hilbrink schreef. Het boek zou partijdig en onwetenschappelijk zijn.
‘Ik heb toen publiekelijk met Aalders gebotst’, zegt E. Schrage, destijds bestuursvoorzitter van het NIOD. Schrage, oud-hoogleraar rechtsgeschiedenis aan de VU, schreef in 2004 een boek over de houding van de familie Zur Lippe-Biesterfeld tegenover nazi-Duitsland.
De nieuwe publicatie van Aalders heeft hij nog niet kunnen lezen. ‘Maar hij is een vakman. Wij noemden hem op het instituut een echte archiefrat en dat was positief bedoeld. Het is knap wat hij allemaal opduikt, maar hij voorziet dat van sterk persoonlijke waardetyperingen. Wat dat betreft past hij nog helemaal in de goed/fout-school van Loe de Jong.’
Schrage wijst erop dat de ‘commissie van drie’, die in 1976 onderzoek deed naar het aannemen van steekpenningen door Bernhard van vliegtuigfabriek Lockheed, stelde dat de prins altijd met geld bezig was.
‘Ik deel Aalders’ persoonlijke preoccupatie niet. Maar hij stuit als notoir onderzoeker van Bernhards levenswandel kennelijk op deze feiten. Dan kan ik begrijpen dat hij, met zijn subjectieve streven, bij het kiezen van zijn kwalificaties een verbinding legt met het Lockheed-oordeel.’
