Nieuwsbrief
Artikelen
Prikbord
Help ons
Petitie


NRC-Handelsblad
www.nrc.nl - maandag 24 september 2007

David Katz over de claim die hij met zijn drie zusters heeft ingediend
Door onze redacteur Lien Heijting

‘De luistervink’ van Nicolaas Maes (1657)
nieuws - Musea zijn erg geschrokken
van claim Katz

Amsterdam, 24 sept. David Katz bevestigt dat hij en zijn drie zusters de claim op de kunstwerken in Nederlandse musea hebben ingediend. Nederland is volgens hem niet erg coöperatief. „Ik weet dat de regering en de Nederlandse musea heel bang zijn."

Eigenlijk wil David Katz (88) niet praten. Hij heeft geleerd dat je nooit „achter de rug van een advocaat om” moet spreken. Maar hij wil na enige aarzeling wel bevestigen dat hij, samen met zijn drie zusters Grietje, Eva en Sybilla, bij de Nederlandse staat een claim heeft ingediend op een groot aantal schilderijen uit de rijkscollectie, waaronder tientallen bekende zeventiende-eeuwse meesterwerken die al jaren horen tot de vaste museumopstellingen.

Om hoeveel schilderijen het gaat, zegt Katz niet. Klopt het getal van 227 dat nu rondzingt in de musea? Grimmig roept hij vanuit zijn woonplaats St. Moritz door de telefoon: „Als het niet méér is dan 227, dat zeg ik u met nadruk: als het niet méér is.”

Wat er in de claim staat, weet hij niet precies: „Dat laat ik aan mijn advocaat over. Onze zaak wordt door een Amerikaanse advocaat behartigd.”

Katz wil niet zeggen welke advocaat dit is, dat heeft die advocaat hem verboden. „De behandeling van de claim is nog in een beginstadium en daarom doet onze advocaat nu geen enkele mededeling.” Katz wordt in elk geval niet vertegenwoordigd door de New Yorkse advocaat Lawrence Kaye die voor de erven Goudstikker optrad. Ook heeft hij geen contact met de Duitse kunsthistoricus Clemens Toussaint die voor de erven Goudstikker alle kunstwerken in kaart bracht die zij met succes bij de Nederlandse staat hebben geclaimd. Dit voorjaar kreeg de Amerikaanse schoondochter van Goudstikker na een strijd van zeven jaar van Nederland 202 schilderijen terug.

Katz heeft de zaak Goudstikker niet op de voet gevolgd, maar, zegt hij: „Ik weet wel dat de Nederlandse regering niet erg coöperatief is. Dat hebben de erven Goudstikker gemerkt en dat ondervind ik nu ook. De Nederlandse regering wacht eenvoudig tot ik en mijn drie zusters dood zijn. Ja, zo is het. Ik weet dat de regering en de Nederlandse musea heel bang zijn. De musea spreken over een ‘bloedbad’ dat wij met onze claim willen aanrichten. Ik vraag me af: waarom maken ze zich zo druk? Hebben ze een slecht geweten? Het is toch een wereldschandaal dat de Hollanders zoveel schilderijen in hun musea hebben die hun helemaal niet toekomen?”

Davids vader Nathan Katz en diens broer Benjamin – die vanaf 1930 samen een kunsthandel in Dieren dreven – hebben altijd volgehouden dat zij alleen onder dwang schilderijen aan de Duitsers hadden verkocht. David Katz: „Ja, en zo zie ik het nog. In de oorlog was het zo: als je niet verkocht, kreeg je een revolver voor je neus of je werd naar een kamp getransporteerd. U kunt zich de permanente dreiging waaronder de joden van begin af aan leefden, niet voorstellen. Elk moment kon je worden opgehaald, elke seconde was een verrassing. ’s Nachts werden bij ons de ruiten ingegooid en de muren met antisemitische leuzen beklad. Als het donker was kwamen de nsb’ers. Dat vergeet je niet.”

David Katz heeft zijn kunsthandel in St. Moritz acht jaar geleden opgeheven. Af en toe komt hij nog in Nederland en soms ook in Dieren. Katz: „Als ik in Dieren ben, al die herinneringen, dat is tragisch. Wij woonden in Arnhem, maar in Dieren was de wereldfirma. Ja: wereldfirma, want Katz was een grote naam, mensen kwamen voor de oorlog uit heel Europa en ook uit Amerika naar het kleine dorpje Dieren om daar een kunstwerk te kopen.”

David Katz en zijn drie zusters hebben hun claim dit voorjaar op het laatste nippertje ingediend. Op de vraag of die claim hun eigen idee was, of dat hun Amerikaanse advocaat hen hiertoe bracht, geeft hij geen antwoord. „De claim is nu een feit, en ik wacht af of Nederland recht zal doen aan mij en mijn familie.”

Katz verkocht veel kunst aan Duitsers

- David Katz was 21 toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Hij was de zoon van Nathan Katz (1893-1949) die met zijn broer Benjamin sinds 1930 de kunsthandel Firma D. Katz in het Gelderse Dieren had. Nathan ontkwam in 1941 met zijn gezin naar Zwitserland. Hij begon een kunsthandel in Bazel die na zijn dood door David werd voortgezet, eerst in Bazel en later in St. Moritz waar David Katz nu nog woont.

- In het begin van de oorlog dreven de gebroeders Katz op grote schaal handel met de Duitsers. Ze verkochten aan Göring en Hitler en ze verkochten veel aan de Duitser Alois Miedl. Miedl had de Amsterdamse kunsthandel van Jacques Goudstikker overgenomen nadat die in mei 1940 op zijn vlucht naar Engeland was verongelukt. De transacties tussen Katz en Miedl zijn na de oorlog altijd beschouwd als vrijwillig. Kunstwerken die vrijwillig aan Duitsers waren verkocht, kwamen later niet in aanmerking voor teruggave. Maar volgens de familie Katz, David incluis, waren alle verkopen aan de Duitsers onder dwang gebeurd. Op die overtuiging is de claim gebaseerd die David Katz met zijn drie zusters heeft ingediend. De minister van OCW heeft de claim nu voorgelegd aan de Restitutiecommissie die er een advies over zal uitbrengen.

copyright! © 2005 PCM Uitgevers B.V. NRC Handelsblad
Lezersreacties
Geef uw reactie

top