Nieuwsbrief Artikelen Prikbord Help ons Petitie
www.trouw.nl - zaterdag 25 november 2006
Een stille rebel in Roemenië
Wil RouleauxNorman Manea: De terugkeer van de hooligan. Uit het Roemeens vertaald door Ellen Bredius. Meulenhoff, Amsterdam. ISBN 9029078316; 445 blz. € 24,90 Hij overleefde de Holocaust en ontkwam aan de ijzeren vuist van het Roemeense communisme. Maar Norman Manea haat ’de clichés van het geweeklaag’. Klagen doet hij dan ook niet in zijn autobiografie, maar de catastrofes van de Roemeense geschiedenis laten zich wel voelen. Manea’s levensverhaal is symptomatisch voor dat van de Oost-Europese schrijver, constateert Wil Rouleaux.
Praten over de kampen is vernederend
Roemenië in de 20ste eeuw 15 oktober 1922: Ferdinand wordt gekroond tot koning van een rijk dat in grote lijnen het huidige Roemenië bestrijkt.
1940: De fascistische generaal Ion Antonescu pleegt een staatsgreep. In het noorden en zuiden wordt het land aangevallen door Russen, Hongaren en Bulgaren. Antonescu zoekt hulp bij nazi-Duitsland en keert zich daarmee tegen Rusland en de geallieerden. Als hij weer een deel van het gebied terugverovert (met behulp van de nazi’s) krijgt hij als dank van Hitler, Transnistrië cadeau, dat tegenwoordig deel uitmaakt van de Oekraïne.
1944: Sovjetlegers dringen Roemenië binnen; het land sluit zich alsnog aan bij de geallieerden.
1946: Gemanipuleerde verkiezingen wijzen de communisten aan als winnaar. De koning wordt afgezet en Roemenië wordt een volksrepubliek onder strakke supervisie van de Sovjet-Unie. Elk spoor van verzet wordt meedogenloos bestraft.
1967: Nicolae Ceausescu wordt staatshoofd en probeert zich enigszins los te maken van de Sovjet-Unie. Hij eist een geleidelijke terugtrekking van Russische troepen en veroordeelt in 1968 zelfs de Russische inval in Tsjecho-Slowakije. Maar de repressie neemt onder zijn bewind niet af en rijker worden de Roemenen ook niet, behalve Ceausescu zelf. Om de staatsschuld af te betalen laat hij de gewone Roemenen leven in bittere armoede.
1989: Een volksopstand breekt uit in Timisoara en Ceausescu en zijn vrouw worden geëxecuteerd. De hervormingsgezinde ex-communist Ion Iliescu wordt president. Hij zal dat, met een tussenpose van vier jaar, tot 2004 blijven.
2004: Traian Basescu, de nieuwe president, belooft alle vroegere leden van de gehate Securitate, de veiligheidsdienst, te ontmaskeren. Nu pas komt de discussie over het verleden enigszins op gang. Maar hoe slecht geïnformeerd de Roemenen zijn, blijkt als het tv-publiek generaal Ion Antonescu wil verkiezen tot ’beroemdste Roemeen’. Dat hij zich verzette tegen het gehate Rode leger, dat hem in 1946 liet executeren, was kennelijk belangrijker dan zijn verantwoordelijkheid voor de deportatie van honderdduizenden Joden.
Als geen andere Roemeense schrijver belichaamt Norman Manea de recente geschiedenis van zijn vaderland: de jodenvervolging in de jaren dertig en veertig, de tientallen jaren durende socialistische dictatuur en vervolgens de postcommunistische periode met de moeizame toenaderingspogingen tot het vrije Westen. ’De echo van Roemenië’, kopte de Süddeutsche Zeitung de afgelopen zomer, in een artikel naar aanleiding van de zeventigste verjaardag van de schrijver.
Van alle grote Oost-Europese schrijvers is Manea, wiens werk in alle belangrijke talen is vertaald, in ons land de minst bekende. Daar gaat nu waarschijnlijk verandering in komen, want Manea’s zojuist verschenen memoires onder de titel ’De terugkeer van de Hooligan’ – afgelopen maand in Frankrijk bekroond met de Prix Médicis voor het beste buitenlandse boek – is een indrukwekkend en deels ontroerend geschrift.
De merkwaardige titel heeft overigens niets te maken met vandalisme of voetbalgeweld maar is een (ietwat mysterieuze) verwijzing naar de Roemeens-Joodse schrijver Mihail Sebastian, die in 1935 een beroemd essay schreef onder de titel ’Hoe ik hooligan werd’. Net als Sebastian ziet Manea zich als dwarsligger en dissident, ’onaangepast en buitengesloten’, een eeuwige rebel.
Norman Manea werd in 1936 geboren in Boekowina, in het uiterste noorden van Roemenië, een streek die tot aan de Eerste Wereldoorlog aan Oostenrijk-Hongarije behoorde en die nu ten dele (de hoofdstad Czernowitz) in de Oekraïne ligt. In 1941 werd hij met zijn ouders naar een kamp in Transnistrië gedeporteerd. Hij overleefde de gevangenschap en publiceerde in Roemenië tot aan zijn emigratie in 1986 diverse romans en verhalen. Momenteel woont hij (als buurman van Philip Roth) in Amerika, waar hij aan een kleine universiteit Europese Studies doceert. Het grootste gedeelte van zijn leven heeft Manea dus in het communistische Roemenië doorgebracht, een periode waarover hij tamelijk afstandelijk bericht. Slechts af en toe treedt hij in details – over de censuur of over de gevreesde Securitate, de veiligheidsdienst.
Manea was opgeleid tot waterbouwkundige (een beroep dat hem vrijwaarde tegen ’de communistische idioterie van de taal’) en leidde in Boekarest een teruggetrokken leven, vanaf 1970 praktisch geheel aan de literatuur gewijd. ’Als een kinderlijke Ulysses’, zo schrijft hij, had hij zich ’vastgebonden aan zijn schrijftafel’.
Aan emigratie heeft hij lange tijd nauwelijks gedacht, deels omdat hij zich als enig kind verantwoordelijk voelde voor zijn ouders, die eveneens het kamp hadden overleefd en waren teruggekeerd naar Boekowina. Maar ook omdat hij zich gebonden voelde aan de Roemeense taal en zich, aartsweifelaar die hij was en is gebleven, afvroeg of hij elders wel gelukkiger zou worden.
Pas in de jaren tachtig werd het hem te heet onder de voeten. In een provinciekrant had hij een paar kritische regels gepubliceerd over het nieuwe Roemeense nationalisme en antisemitisme, wat hem door de autoriteiten uiteraard niet in dank werd afgenomen. Hij werd voor ’verrader’ en zelfs ’dwerg uit Jeruzalem’ uitgemaakt. Van een stipendium in Berlijn maakte hij dankbaar gebruik om via Frankrijk naar Amerika uit te wijken.
Als er iets duidelijk wordt uit deze autobiografie, dan is het wel Manea’s scepticisme, zijn hang naar onafhankelijkheid ook – in dit opzicht is hij verwant aan zijn lange tijd in Franse ballingschap levende beroemde landgenoot E.M. Cioran, die hij af en toe citeert. Ergens stelt Manea dat hij alles verafschuwt wat samenhangt met de eerste persoon meervoud, iedere collectieve identiteit. Na een kortstondige communistische dwaling in zijn jeugd was hij ’niet langer bereid de kloof tussen het Ik en het Wij te overbruggen’. Soms maakt hij een ietwat verbitterde indruk, krijg je als lezer het gevoel dat hij zich buitengesloten voelt. Maar op grond van zijn biografie, de discriminatie die hij tijdens het communisme ervoer en vooral zijn traumatische kampervaringen op jonge leeftijd, is dit allerminst verwonderlijk.
Een groot gedeelte van de Joodse bevolking van Boekowina werd tijdens de Tweede Wereldoorlog vermoord. Ook het leven van de Manea’s moet aan een zijden draadje hebben gehangen. Toch vormen de kampervaringen geen hoofdrol, althans niet in directe zin. ’Over wat er in Transnistrië is gebeurd werd bij ons thuis niet vaak gesproken (…) Het leed werd niet aan de grote klok gehangen’, luidt het ergens. Voor Manea’s trotse vader was het vertellen over de vernederingen in het kamp zo mogelijk nog beschamender dan de vernederingen zelf. Maar ook de schrijver zelf heeft een hekel aan ’de clichés van het geweeklaag’.
Mag (moet) je hier niet van verdringing spreken? Overigens kan Manea in dit opzicht zijn Hongaarse collega György Konrád de hand schudden, die evenmin graag herinnert aan bepaalde schrijnende gebeurtenissen uit zijn leven. Over de deportatie van zijn ouders (die later terugkeerden) schrijft Konrád in zijn twee jaar geleden verschenen autobiografie ’Zonsverduistering’: ,,Ik vroeg me niet echt meer af wat er met hen gebeurd was, want wat ik over de concentratiekampen gehoord had: in zulke vernederende scènes wilde ik me mijn ouders niet voorstellen.’’
Het is niet de enige keer dat je tijdens het lezen van Manea herinnerd wordt aan Konrád of andere Oost-Europese auteurs. Als de Roemeen uitweidt over zijn isolement tijdens de communistische dictatuur, schiet je Konráds ’innerlijke emigratie’ (een sleutelbegrip in ’Zonsverduistering’) te binnen, of moet je denken aan de Tsjech Ivan Klíma, die tijdens de oorlog in het concentratiekamp Theresienstadt verbleef en later in Praag als vuilnisman moest werken omdat hij een beroepsverbod had. Ook Imre Kertész leefde na zijn bevrijding in Buchenwald lange tijd in volstrekte afzondering; in een interview met Piet de Moor in de vorig jaar verschenen bundel ’Schemerland’, sprak hij van een ’deprimerend isolement dat me gedurende veertig jaar in Boedapest had vastgehouden.’ Nu de Oost-Europese schrijvers die omstreeks 1930 werden geboren toe zijn aan hun levensherinneringen, blijkt hoe opvallend groot de parallellen in hun biografieën zijn geweest.
De mooiste fragmenten uit ’De terugkeer van de hooligan’ staan in het midden. Vooral de hoofdstukken over Manea’s ouders zijn meesterlijk. Zijn vader, die als boekhouder in een levensmiddelenfirma werkte, was een voorzichtige en zachtmoedige man die zich verre hield van de politiek. In 1958 werd hij niettemin gearresteerd (de lijst van verdachten was in Roemenië blijkbaar gelijk aan die van de volkstelling) en verdween hij opnieuw voor enige tijd in een kamp.
Manea’s moeder, de knappe dochter van een boekhandelaar, legde een bijna overdreven zorgzaamheid voor haar zoon aan de dag; ze was wispelturig en paniekerig, soms ten prooi aan ’ernstige zenuwinzinkingen’. De scène waarin beschreven wordt hoe ze als bejaarde, bijna blinde vrouw tegenover haar zoon herinneringen ophaalt aan de vooroorlogse tijd, de kennismaking met haar man, de huwelijksvoorbereidingen, en ook – hoewel aarzelend – het kamp ter sprake brengt: deze bladzijden maken een onuitwisbare indruk.
Manea’s terugblikken in de tijd vormen ook een ode aan Boekowina, het verdwenen landschap van zijn jeugd. Roemenen en Roethenen (Oekraïners), Duits-Oostenrijkers, geassimileerde en traditionele kaftanjoden leefden hier betrekkelijk vreedzaam samen. Maar het naderende onheil kondigde zich al aan. ,,De lucht was bezwangerd met de geur van dennenbomen en gesprekken over Titulescu, Jabotinsky, Hitler, Trotski en Bal-Shem Tov; in rokerige woningen dampten hete braadpannen; het gonsde van de geruchten, de roddels elektrificeerden het duister en de kranten stonden bol van schreeuwerige en alarmerende berichten.’’
Op de laatste honderdvijftig bladzijden keert Manea vanuit zijn ballingschap nog een keer terug naar Roemenië, een verblijf waarvan hij in dagboekvorm verslag uitbrengt. Inmiddels schrijven we het jaar 1997, en sinds de val van de dictatuur is er in zijn vaderland het nodige veranderd; hij registreert de problemen van het postcommunistische overleven, de armoede die gemeengoed aan het worden is, en ook de nieuwe klassen van rijken.
Overal voelt hij zich vreemd, net als voor zijn vertrek: op straat en in de restaurants, maar ook in de tvstudio’s waar hij nu als beroemdheid tegen wil en dank verschijnt. Pas in de inmiddels uitstekend bevoorrade boekhandels bloeit hij weer op. Daar herkent hij oude klanten en wordt hij zelfs ’duizelig, wiebelig, onvast ter been’ bij het zien van de vele nieuwe titels. Ook dat is een opvallende constante in dit grootse boek: de taal en de literatuur als schuilplaats, als ’het ultieme, essentiële toevluchtsoord.’
Copyright: Rouleaux, Wil
Lezersreacties Geef uw reactie