Nederlands Hebrew English ww2.bz
Home
Documenten
Bestel nu
Artikelen
Prikbord
Nieuwsbrief
Verhalen
Over ons
Nieuws
Ter nagedachtenis
Contact
Links
Video

NRC-Handelsblad
www.nrc.nl - vrijdag 10 februari 2006

Moraal zonder recht is sentiment
Door Wilfred Takken



De teruggave van de 202 schilderijen uit de collectie-Goudstikker aan de erven creëert rechtsongelijkheid, vindt rechtsfilosoof Wouter Veraart. „De wijze waarop het is geregeld is aanvechtbaar.”

‘Zo moet het in ieder geval niet”, grijnst Wouter Veraart terwijl hij de brief aan de Tweede Kamer over de zaak-Goudstikker van staatssecretaris Medy van der Laan erbij pakt. Dinsdag maakte het kabinet bekend dat 202 schilderijen uit de collectie-Goudstikker worden afgestaan aan de Marei von Saher, erfgename van Jacques Goudstikker, een joodse kunsthandelaar die stierf in de Tweede Wereldoorlog. Zijn kunsthandel en een deel van zijn handelswaar kwamen na de oorlog in handen van de Nederlandse staat. Zijn weduwe heeft de zaak in 1952 geschikt. In 1998 eiste zijn schoondochter de werken alsnog terug. Die eis werd in 1999 door de rechter afgewezen, maar nu door het kabinet toch gehonoreerd.

Over de argumentatie van Van der Laan zegt Veraart: „In feite beweert ze dat het recht zijn loop heeft gehad maar dat we toch nog wat doen. De brief aan de Kamer stelt dat de teruggave niet meer op juridische gronden is gebaseerd, maar op moreel-ethische. Tegelijkertijd is de onderbouwing daarvan weer juridisch: blijkbaar is in het verleden toch niet helemaal recht gedaan. En dat kan ook niet anders, je kunt over deze zaak alleen in juridische termen spreken. Minister Donner (Justitie) heeft die ‘moreel-ethische’ gronden erbij gehaald omdat hij bang is voor nieuwe claims. Maar met deze restitutie schept hij hoe dan ook een precedent, het helpt echt niet om de motivering om te buigen. Ik vind het een slechte zaak om zo’n kwestie op troebele ‘morele gronden’ af te doen, helemaal losgezongen van het recht. Moraal zonder recht lijkt verdacht veel op sentiment.”

Veraart, die rechtsfilosofie doceert aan de Vrije Universiteit, promoveerde op het rechtsherstel na de Tweede Wereldoorlog – de behandeling van claims van teruggekeerde joden en andere vervolgden die hun geroofde bezit terugeisten. Zijn conclusie is zeer kritisch over het rechtsherstel in Nederland. Het boek gaat verder dan het navertellen van een beschamende episode uit de geschiedenis: Veraart toont aan hoe essentieel rechtsherstel en rechtsbescherming zijn voor een samenleving.

Waarom bent u tegenstander van de restitutie van de Goudstikker-schilderijen?

„Nu de beslissing is gevallen, vind ik het slap om er nog tegen te zijn. Enerzijds is er veel voor teruggave te zeggen. Ik kan mij een beetje vinden in de argumentatie van de restitutiecommissie, al ben ik het er inhoudelijk niet mee eens. De commissie heeft door een nieuwe interpretatie te geven aan de schikking van 1952 ruimte gevonden om nu nog iets recht te kunnen zetten. Daar had ik vrede mee kunnen hebben. Voorts begrijp ik dat deze zaak helemaal is losgeraakt van de feiten en het recht. Goudstikker is een cause célèbre geworden, met een enorme symbolische lading. Er was zoveel media-aandacht omdat het om heel veel mooie schilderijen gaat die in handen van de staat zijn. Het blijkt niet te verdedigen dat in Nederlandse musea door de nazi’s geroofde kunst hangt. Wat niemand meer goed kan begrijpen is met welk recht de staat die schilderijen ooit heeft verkregen.

„Negen jaar lang was deze zaak beeldbepalend voor de wijze waarop deNederlandse staat omging met de joodse bevolkingsgroep na 1945. In het buitenland staat Nederland bekend als het land dat benepen omgaat met oorlogskunst. Als we die schilderijen niet zouden teruggeven, was dat beeld versterkt. Met deze teruggave wil de staat afrekenen met de vroegere kille opstelling in zaken van rechtsherstel. Voor dat symbolische gebaar is veel te zeggen.

„Ik ben er voor dat er nu nog iets aan het naoorlogs rechtsherstel wordt gedaan. Natuurlijk is het waardevol dat een nieuwe generatie zich opnieuw tot het verleden probeert te verhouden, daar oordelen over vormt en grote onzorgvuldigheden nog enigszins probeert recht te zetten. We kunnen de schrijnende gevallen in het naoorlogse rechtsherstel niet meer allemaal corrigeren, rechtsherstel kent zijn momentum, maar we kunnen wel nog iets doen aan de losse eindjes. Dan vind ik het ook verdedigbaar dat je daarbij sommige strikt juridische regels, zoals verjaring, loslaat voor een ruimhartiger aanpak. Wat dat betreft ben ik voor teruggave.

„Anderzijds heb ik er moeite mee dat er zo’n uitzondering wordt gemaakt van de zaak-Goudstikker. Achter alle schikkingen van mensen die na de oorlog hun geroofde bezit terug eisten, zit een schrijnend verhaal. De zaak-Goudstikker zou ik classificeren als middelmatig schrijnend en voor velerlei uitleg vatbaar. De kunsthandel van Goudstikker is in de oorlog onder dwang verkocht aan de Duitser Aloïs Miedl en de voorraad, de schilderijen, aan Hermann Göring. Het rechtsherstel van de weduwe Goudstikker verliep uiterst moeizaam en onplezierig, maar die strijd ging over de andere bezittingen en de gederfte winst van Goudstikker, niet om de schilderijen. De weduwe was ontevreden, maar juist niet over de schilderijenkwestie. Ze wilde die schilderijen niet terug omdat ze dan de in de oorlog betaalde koopsom van twee miljoen gulden aan de staat moest afstaan. Bovendien wilde ze niet opnieuw met de kunsthandel beginnen. In 1999 heeft het Haagse gerechtshof dit nog bevestigd door een nieuwe claim van de erven af te wijzen. Daarmee leek de zaak afgehandeld. Wat dat betreft ben ik tegen teruggave.

„De wijze waarop de teruggave nu is geregeld, vind ik aanvechtbaar. Als het kabinet niet alleen de conclusie maar ook de argumentatie van de restitutiecommissie had overgenomen, had ik ermee kunnen leven. Nu lijkt het alsof Marei von Saher de schilderijen terugkrijgt niet omdat zij er recht op heeft, maar omdat we met haar te doen hebben. Het is geen goede zaak dat de regering de eigen nieuwe ruimhartige regels over restitutie negeert. Het is onzin dat de zaak-Goudstikker als grote uitzondering wordt neergezet. Er zijn duizenden gevallen die minstens zo schrijnend zijn. Door dit willekeurige beleid creëer je nieuwe rechtsongelijkheid. Voor de een ben je genereus, de ander krijgt de deksel op zijn neus.”

Wat vindt u van het argument van de kunstliefhebber dat door deze restitutie belangrijke werken uit het publiek bezit verdwijnen?

„Het is ironisch: de schilderijen verdwijnen nu uit de kunsttempels en worden weer handelswaar, wat ze tot 1945 ook waren. Kunst heeft een grote immateriële waarde, kunst zou vrij moeten zijn van dit soort financiële controverses. Van wie is de kunst? Moet Marei von Saher sommige van de schilderijen die ze nu krijgt, weer teruggeven aan de nazaten van de ontrechte Russen van wie ze ooit waren? Goudstikker heeft voor de oorlog immers onteigende kunst van de Sovjet-Unie gekocht.”

Waarom vindt u het onjuist dat de politiek het juridische loslaat en op zuiver morele gronden gaat beslissen?

„Wat minister Donner nu heeft gedaan, is deels vergelijkbaar met wat er na de oorlog in Nederland is gebeurd. De politiek gaat op de stoel van de rechter zitten. In 1945 werd een Raad voor het Rechtsherstel ingesteld die maar gedeeltelijk voldeed aan de normen voor een onafhankelijk rechtsorgaan. De Nederlandse regering had een pragmatische, instrumentele visie op het rechtsherstel: dat stond in dienst van de wederopbouw. Rechtsherstel was slechts één van de wederopbouw-projecten die moesten concurreren met andere beleidsdoeleinden. Minister Lieftinck (Financiën) had grote invloed op het verloop van het rechtsherstel en was geneigd zowel de banken als de beurs te beschermen ten koste van hen die hun financiële rechten opeisten. Het mocht de berooide staat vooral niets kosten.

„De wetgeving ging uit van ‘billijkheid’ en ‘redelijkheid’. In bijna alle gevallen werd er aangestuurd op compromissen, waarbij de joodse rechthebbenden vaak water bij de wijn moesten doen. Net als de ‘moreel-ethische’ gronden van Donner zijn billijkheid en redelijkheid troebele begrippen voor een werkelijk rechtsherstel.”

Wat is er tegen redelijkheid en billijkheid als leidraad?

„Billijkheid leidt tot schipperen. Een rechter moet in dit soort kwesties recht spreken, en niet als bemiddelaar optreden. Dikwijls werden bij de behandeling van joodse claims oneigenlijke, ‘billijke’ argumenten aangevoerd die het principiële belang van rechtsherstel ondergroeven. Zo was er een zaak van een in Auschwitz vermoorde bakker. Diens broer probeerde na de oorlog als erfgenaam de bakkerij terug te krijgen. Nee, zei de rechter, die man die er nu in zit, bakt hele lekkere broodjes. U kunt helemaal geen broodjes bakken, dus u krijgt die bakkerij niet terug. Absurd! Ook was er een beddenfabrikant die zijn fabriek terugeiste. De rechter oordeelde: we hebben in de wederopbouw hard bedden nodig, dus u krijgt uw fabriek terug. Allicht, zonder bedden geen geboortegolf. Terwijl het erom gaat dat er recht wordt gedaan, dat mensen terugkrijgen wat van hun was.”

U introduceert het begrip ‘ontrechting’ in plaats van roof. Wat is er tegen het woord roof?

„Bij roof denk ik aan een handtasje dat uit je handen wordt getrokken. Ontrechting grijpt veel dieper in. Door mensen van hun rechten en bezit te beroven, plaats je hen buiten de rechtsorde. Ik wil aantonen hoe ingrijpend ontrechting is, voor de slachtoffers maar ook voor de samenleving. Een rechtsstaat die mensen uitsluit van het recht, is geen rechtsstaat meer. Overigens, ondanks de gebreken, het is voor de betrokkenen van onschatbare waarde geweest dat er niettemin rechtsherstel heeft plaatsgevonden.”

‘Ontrechting en rechtsherstel in Nederland en Frankrijk in de jaren van bezetting en wederopbouw’ verscheen bij Kluwer, euro 49,50.
top