Nieuwsbrief
Artikelen
Prikbord
Help ons
Petitie


NRC-Handelsblad
www.nd.nl - vrijdag 28 april 2006

Om de Joden is de oorlog niet begonnen

door Willem Bouwman

Veel Nederlanders menen dat de holocaust, de systematische uitroeiing van zes miljoen Joden, de oorzaak van de Tweede Wereldoorlog was. Maar op het moment dat de oorlog begon, op 3 september 1939 om elf uur 's ochtends, was Auschwitz nog een onbekend dorpje in Zuid-Polen, zonder werk- en vernietigingskamp en zonder verbrandingsovens.

Toch is de gedachte dat de oorlog begon met de jodenvervolging, wel begrijpelijk. De laatste jaren richt de herinnering aan de oorlog zich vooral op het lot van de Joden. In het historisch debat is de holocaust een weerkerend thema. Het jongste voorbeeld is het boek van Ies Vuijsje, Tegen beter weten in, over 'zelfbedrog en ontkenning' in de Nederlandse geschiedschrijving over de jodenvervolging.

De Tweede Wereldoorlog begon na de Duitse inval in Polen op 1 september 1939. Engeland en Frankrijk stelden allebei een ultimatum aan Duitsland, met daarin de eis van onmiddellijke terugtrekking van de Duitse troepen. Het Britse ultimatum verliep op 3 september om elf uur 's ochtends, het Franse om vijf uur 's middags. Aan geen van beide werd gehoor gegeven, zodat die dag de wereldoorlog begon.

Met de Duitse Joden ging het toen al jaren slecht. In 1935 waren de Neurenberg-wetten uitgevaardigd, die de Joden verlaagden tot tweederangsburgers en huwelijken tussen Joden en niet-Joden verboden. In de nacht van 9 op 10 november 1938 vonden bijna honderd Joden de dood in de Kristallnacht, een uitbarsting van jodenhaat die door de nazi's was georganiseerd, en op 30 januari 1939 zei Hitler dat de Joden een nieuwe wereldoorlog niet zouden overleven. Het beleid was nog niet op vernietiging gericht, maar op verbanning en gedwongen emigratie van de Joden. Meer dan de helft van de half miljoen Joden die in 1933 in Duitsland woonden, had het land toen al verlaten.

Een deel was naar Nederland gegaan, legaal of illegaal. In mei 1940 verbleven er ongeveer dertigduizend Joodse vluchtelingen in Nederland. Het hadden er veel meer kunnen zijn als het toelatingsbeleid niet zo streng was geweest. Ook na de Kristallnacht werden er op last van de minister van Justitie, Goseling, nog Joden naar Duitsland teruggestuurd. Joden die mochten blijven, ontvingen weinig warmte en begrip. Zo verzette koningin Wilhelmina zich tegen een vluchtelingenkamp in Elspeet, omdat het te dicht bij Paleis het Loo zou zijn. Vervolgens werd het kamp in Westerbork gebouwd.

Volgens sommige historici staan deze feiten niet op zichzelf, maar vloeien ze voort uit onwil en onverschilligheid die in de oorlog groteskere vormen kreeg. Vanuit haar ballingsoord in Londen hield Wilhelmina bemoedigende toespraken voor haar landgenoten, maar slechts tweemaal refereerde ze aan het lot van de Joden. De regering in ballingschap hield zich stil toen de Joden werden geïsoleerd en gedeporteerd.

Vergoelijkt
Ze maakte zich schuldig aan nalatigheid en onverschilligheid, schrijft Ies Vuijsje in Tegen beter weten in. Hij meent dat de historici het falen van Koningin en kabinet hebben vergoelijkt en verhuld. Vuijsjes kritiek richt zich op Jacques Presser, Abel Herzberg en Loe de Jong, drie Joodse historici die uitvoerig over de jodenvervolging hebben geschreven: Jacques Presser in Ondergang. De verdelging en vervolging van het Nederlandse jodendom (1965), Abel Herzberg in Kroniek der Jodenvervolging 1940-1945 (1950) en Loe de Jong in Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog.

Volgens Vuijsje konden volk en regering al in 1942 weten dat de Joden werden uitgeroeid, maar de manier waarop hij zijn gelijk wil halen, geeft te denken. Vuijsje zegt dat De Jong emotioneel niet in staat was om als journalist en historicus over de holocaust te schrijven. Hij documenteert die uitspraak niet, speelt dus op de man en tast de wetenschappelijke integriteit van zijn tegenstander aan. Dat is niet de manier om een debat te winnen. Waarschijnlijk heeft Vuijsje het niet zo kwaad bedoeld. Hij schreef het boek om te begrijpen wat de overlevenden van de holocaust tijdens de oorlog psychisch hebben doorstaan. Zijn ouders behoorden tot de overlevenden. Het onderwerp raakt hem emotioneel, schrijft hij in de inleiding.

Om de emoties de baas te blijven koos hij voor een analytische aanpak en niet voor een lopend verhaal. Die analytische aanpak is vooral gericht op de vraag wanneer het Nederlandse volk, de regering in ballingschap en de Joden op de hoogte hadden kunnen zijn van het lot dat de Joden te wachten stond. Verder analyseert Vuijsje de naoorlogse meningen en argumenten hieromtrent, bij Presser, Herzberg en De Jong, maar ook bij de hoofdrolspelers van destijds, zoals minister-president Gerbrandy en de beide voorzitters van de Joodse Raad, Asscher en Cohen, die namens de bezetter de Joodse gemeenschap bestuurde.

Vuijsje citeert veel en lang, maar dat is niet de enige reden waarom het boek zo weinig boeiend is. Vuijsje heeft een duidelijke mening, die hij al in de inleiding poneert en die hij vervolgens hoofdstuk na hoofdstuk laat bevestigen. Nuances, twijfels en onbeantwoorde vragen zijn er niet - alles wijst naar één kant, het gelijk van Vuijsje: iedereen had al in 1942 kunnen weten wat er met de Joden zou gebeuren, maar men wilde het niet weten, omdat men niet in staat was de werkelijkheid onder ogen te zien.

Na de oorlog zouden Presser, Herzberg en De Jong de illusie hebben geschapen dat het volk niet weten kón wat er met de Joden gebeurde. Presser en Herzberg negeerden de bronnen die hen tegenspraken, De Jong manipuleerde ze zelfs, zegt Vuijsje, die een duidelijk maar niet of nauwelijks beargumenteerd idee van hun beweegredenen heeft. De Jong handelde uit schuldgevoel over zijn lijdzame gedrag in Londen. Herzberg en Presser wilden het niet weten, wellicht uit schuldgevoel dat zij de oorlog hadden overleefd en zoveel anderen niet.

Verdriet
Vooral De Jong zou hebben gefaald, als schrijver van Het Koninkrijk en als medewerker van Radio Oranje tijdens de oorlog. Hij zou feiten hebben gemanipuleerd, omdat hij de berichten over de holocaust 'waarschijnlijk emotioneel niet accepteren kon'. In Het Koninkrijk zou De Jong naar zijn conclusie hebben 'toegewerkt'. Die conclusie luidde dat de berichtgeving over de holocaust niet frequent, niet regelmatig en innerlijk tegenstrijdig was, en daarom niet werd geloofd.

Als medewerker van Radio Oranje sprak De Jong lange tijd niet of terughoudend over de holocaust. In zijn memoires schrijft hij dat hij de jodenvervolging toen verdrong. Niet waar, zegt Vuijsje. ,,De Jong wilde het niet weten. Zo vermeed hij verdriet, én de morele verplichting om tot handelen over te gaan.'' Vuijsje zoekt zijn bewijskracht in de psychologie, maar komt meestal niet verder dan suggesties over iemands motieven en gedragingen die slechts een schijn van bewijskracht hebben.

Ook vergelijkt hij de tekst van Het Koninkrijk met de aantekeningen die De Jong tijdens het schrijven maakte, en constateert dat De Jong vele notities over de uitroeiing van de Joden niet opnam in zijn boek. Conclusie van Vuijsje: De Jong wilde de lezer laten geloven dat de berichten over de jodenmoord niet zo frequent en overtuigend waren. Hij vergeet dat een historicus moet selecteren en gaat eraan voorbij dat De Jong wel degelijk aandacht schonk aan berichten over de jodenmoord. Wie De Jong erop naleest, komt nauwkeurig te weten wat er in 1942 loos was aan het Oostfront en in Auschwitz: de grootschalige vernietiging van het jodendom. Als er iemand naar een conclusie toewerkt, is het eerder Vuijsje dan De Jong.

Vuijsje wist van tevoren waarom de berichten over de holocaust zo langzaam doordringen bij het volk in Nederland en de regering in Londen: allemaal psychisch, men wilde het niet weten. Met dat vooroordeel modelleert hij de feiten, tot en met de psyche van zijn voornaamste tegenstander, L. de Jong. Op zijn beurt geeft De Jong een redelijke verklaring voor de trage doorwerking van het slechte nieuws over de Joden, niet alleen in Nederland, maar ook in Engeland en Amerika. Beide landen formuleerden de berichten over de holocaust met opzet terughoudend. Ze wilden niemand alarmeren, omdat ze geen oorlog voerden om de Joden te redden, maar om de totale overwinning op de nazi's te behalen. Het belang en zelfs de overleving van het Europese jodendom waren daaraan ondergeschikt. Om de Joden was de oorlog niet begonnen.

Tegenwoordig denkt de meerderheid van de Nederlanders daar anders over. De oorlog zou om de holocaust begonnen zijn. Dat misverstand verklaart waarom een betwistbaar boek als dat van Vuijsje zoveel ophef baart.

Tegen beter weten in. Zelfbedrog en ontkenning in de Nederlandse geschiedschrijving over de jodenvervolging

Ies Vuijsje. Uitg. Augustus, Amsterdam 2006. 237 blz. E 18,90

copyright! © 2006 Nederlands Dagblad

Lezersreacties
Geef uw reactie

top