Nieuwsbrief Artikelen Prikbord Help ons Petitie
www.volkskrant.nl - 8 mei 1999
Banken verrijkten zich met joods goedNederlandse banken en beurshandelaren hebben zich tijdens de Tweede Wereldoorlog verrijkt met handel in joods eigendom, dat was geroofd door de Duitsers. Op ruime schaal werden gestolen joodse aandelen en obligaties gekocht van de Duitse roofbank Lippmann, Rosenthal & Co (Liro). Bijna alle financiële instellingen van naam maakten zich schuldig aan deze vorm van heling.
Historicus G. Aalders van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) komt tot deze conclusie na ruim negen jaar onderzoek. Hij beschrijft zijn bevindingen in een boek dat maandag verschijnt: Roof, de ontvreemding van joods bezit tijdens de Tweede Wereldoorlog.
'De rol die een aantal Nederlanders en Nederlandse financiële instellingen heeft gespeeld bij het te gelde maken van de gestolen joodse eigendommen, kon niet door de beugel', schrijft Aalders. 'Ook niet volgens de normen van die tijd.'
Handeldrijven met de bezetter was al in 1940 verboden door de Nederlandse regering in ballingschap. Om het verbod te ontduiken, bedachten banken en beurshandelaren trucs die de aan- en verkoop van roofgoed maskeerden. Stromannen werden ingezet om de goede naam van bankiers en commissionairs te beschermen. Zij kochten in opdracht van de banken joodse effecten op de beurs, of direct bij de Liro-bank, de verzamelplaats van geroofd joods eigendom.
Bij de handel waren gerespecteerde ondernemingen betrokken, die in de jaren na de oorlog fuseerden tot het huidige ABN Amro. Aalders noemt de Incasso-Bank, de Nederlandsche Handel-Maatschappij, de Rotterdamsche Bank, de Amsterdamsche Bank en de Twentsche Bank. Ook de Nederlandsche Middenstandsbank (NMB, nu ING) deed aan de handel mee. Verder wordt genoemd het bestuur van de effectenbeurs, inclusief de toenmalige voorzitter C. Overhoff.
Volgens Aalders was het de financiële instellingen heel duidelijk dat het om handel in besmette waardepapieren ging.
Bij een aantal banken van naam konden in de oorlog geroofde joodse aandelen en obligaties eenvoudig worden besteld, tegen een prijs die 10 procent onder de marktwaarde lag - het bleven tenslotte gestolen stukken. De Twentsche Bank kocht direct van de Liro-bank grote hoeveelheden eigen aandelen en certificaten terug.
Kritiek op de roofhandel werd toentertijd gepareerd met de opmerking dat het joodse bezit op deze manier in elk geval in Nederland bleef, en niet naar het buitenland verdween. Zo zouden de joden na de oorlog eenvoudiger schadeloos kunnen worden gesteld. Aalders heeft grote twijfels bij deze redenering.
De handel in roofgoed werd direct na de oorlog snel toegedekt toen het bekend dreigde te worden. Het verhaal over de roofgoedhandel kwam van bankier Otto Rebholz, een tot Nederlander genaturaliseerde Duitser die vanwege zijn handel in geroofde effecten na de oorlog werd vervolgd. Rebholz verklaarde in 1950 tegen het Openbaar Ministerie dat niet alleen hij, maar vrijwel alle grote financiële instellingen zich schuldg hadden gemaakt aan de handel in roofgoed. Daarbij noemde Rebholz namen uit de hoogste echelons van de Nederlandse bankiers- en beurswereld, onder wie die van de latere burgemeester van Amsterdam, D'Ailly.
Naar aanleiding van die bekentenis achtte de officier van justitie het niet langer opportuun Rebholz te vervolgen. Hij wilde zo voorkomen dat 'thans - na zovele jaren - toch nog de naam van allerlei zéér bekende bankmensen' in opspraak werd gebracht. De bankier kon vervolgens zonder veel moeite naar Liechtenstein vertrekken. Bij de grens mocht hij zijn paspoort behouden. Pas daarna werd hij alsnog, bij verstek veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf.
Copyright: de Volkskrant
Lezersreacties Geef uw reactie