deVerdieping
Arnold Heertje - De Tien geboden
door Arjan Visser
Arnold Heertje (Breda, 1934) is econoom, publicist, docent en columnist. Hij was vijfendertig jaar
lang hoogleraar staathuishoudkunde aan de juridische faculteit van de Universiteit van Amsterdam.
Vader en zoon - Raoul - Heertje verzorgen, om beurten de dagelijkse column in Het Parool. Heertje
weet met zijn kritische uitlatingen over het functioneren van de Nederlandse economie - maar ook
over het beleid van zijn eigen partij, de PvdA - regelmatig voor enige opschudding te zorgen.
1. Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben
,,Ik ben een tijdje gelovig geweest. In de laatste jaren van mijn onderduikperiode kwam ik terecht
bij gereformeerde gezinnen in de Haarlemmermeer. Eerst bad ik niet mee aan tafel, zei dat mijn
vader dat niet wilde hebben, maar na verloop van tijd ging ik het toch doen en werd ik zelfs een zeer
fanatiek kerkganger en gelovige. Wat ik deed was het volledig opgeven van mijn eigen identiteit. Ik
was Nollie van Wijk - dat was mijn schuilnaam - en omdat ik niet mocht zijn wie ik was, vluchtte ik in
deze beschermende omgeving. Het ging zelfs zo ver dat ik met kandidaat-predikanten sprak over
mijn toekomst: ik zou dominee worden. Ook na de oorlog, toen mijn ouders mij weer hadden
opgehaald, hield ik mij aan dat voornemen vast. We keerden terug naar Arnhem en daar ging ik een
aantal zondagen naar de kerk van dominee Overduin. Tot mijn moeder ingreep en tegen hem zei: 'Ik
vind het prima als mijn zoon dit wil, maar het mag pas vanaf zijn achttiende jaar.' Ik ben toen vrij
snel andere dingen gaan doen. Ik ging bij de padvinderij, werd lid van de joodse jeugdvereniging en
kwam op een bepaald moment, via een docent Frans, in contact met het marxisme - ik ging dus in
feite van de ene overtuiging naar de andere. O zeker! Mijn geloof was inhoudelijk geweest, zeer
inhoudelijk. Ik beleefde er steun aan en had er een groot vertrouwen in dat God er voor zou zorgen
dat alles goed ging aflopen, maar weet je wat het is? Ik volgde eigenlijk een patroon dat zich vaker
in mijn leven zou aftekenen: ik bijt mij enorm in iets vast en breek het later tot de grond toe af. Hoe
dat komt? Dat heeft natuurlijk met de oorlog te maken... hoe ouder ik word, hoe meer ik mij
realiseer dat het een onvoorstelbaar traumatische ervaring is geweest. Het is verschrikkelijk als je bij
je ouders wordt weggehaald, als je op verschillende adressen moet onderduiken en steeds als je iets
hebt opgebouwd alles weer achter je moet laten... God, ik realiseer mij dat eigenlijk nu pas: ik
herhaal wat mij destijds, in een andere vorm, is overkomen. Het is helemaal niet meer nodig mij zo
te gedragen, maar zodra er een zekere vertrouwdheid - een intimiteit als het ware - is ontstaan, voel
ik dat het tijd is om te verkassen.''
2. Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van
wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is
,,Het abstracte is voor mij veel belangrijker dan het concrete. Door een beeld te maken, word je op
een dwaalspoor gezet. Wie van de direkte tastbaarheid uitgaat, loopt het risico te generaliseren; die
generalisatie voor een 'ervaring' aan te zien en daarvandaan verder te extrapoleren en te redeneren
- afijn, je begrijpt het al, dat gaat helemaal mis. Voor mij geldt: er is niets zo praktisch als goede
theorie.''
3. Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken
,,Dit gebod verwijst niet alleen naar fatsoenlijk taalgebruik en het tegengaan van verruwing in de
communicatie, het is ook een oproep zaken niet oneigenlijk te gebruiken, niet te verhullen. Maar sta
mij toe dat ik, voor we verder gaan, nog even een algemene opmerking plaats: wanneer er geboden
zijn, is er ook de mogelijkheid om van die geboden af te wijken. Dat is iets wat sterk in het
jodendom gebakken zit: voor ons zijn die tien geboden ongelooflijk belangrijk uit het oogpunt van de
ontwikkeling van een volk in ruimte en tijd - we kunnen er overal en voortdurend op teruggrijpen -
maar we hebben tegelijkertijd geleerd dat het noodzakelijk is om, willen we overleven, van die
wetgeving af te wijken. We dwalen af, maar ik wil je toch één praktisch voorbeeld geven. De ramp in
Volendam. Die brand in dat café waarbij kinderen zijn omgekomen of voor hun leven werden
verminkt. De wet zegt: na zeven uur 's avonds mag de trauma-helicopter van de VU niet meer
vliegen. Dat is een begrijpelijke milieuregel die iedereen aanvaardt, maar hoe komt het dat er die
nacht niemand heeft gezegd: 'We moeten nu van die regel afwijken, wij gaan naar Volendam'? Door
de historische vertrouwdheid met het ter zijde stellen van de wet, als overleven in het geding is, ben
ik ervan overtuigd dat iemand met een joodse achtergrond dat besluit wel zou hebben genomen.
En om dan terug te komen op het ijdel gebruik: het afwijken van de regel geeft aanleiding tot
reflectie en bezinning en tot het afleggen van verantwoording. Zo houden de tien geboden ons
allemaal op de plaats.''
4. Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de
zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen
,,Meer nog dan mijn ouders deden, hou ik -weliswaar op traditionele-en niet op religieuze grondensommige
gebruiken zoals het vasten op Yom Kipoer en de spijswetten in ere. Dat is het besef een
schakel tussen het verleden en de toekomst te zijn, maar het heeft ook te maken met een gevoel
van wereldwijde verbondenheid. Of je nu in Moskou een sjoel binnenstapt of in New York: overal
hetzelfde tafereel. Zo was het en zo blijft het.''
5. Eer uw vader en uw moeder
,,Ik was acht toen mijn broertje, mijn zusje en ik op 17 november 1942 naar verschillende
onderduikadressen werden weggebracht. Ik heb vanaf het allereerste moment begrepen wat er aan
de hand was, waarom we moesten vluchten. De eerste brief die ik aan mijn ouders stuurde, begon
met: 'Hoe gaat het met jullie?' Vind je dat niet onvoorstelbaar? Dat een jongetje van acht, onder die
omstandigheden, eerst naar het welzijn van zijn ouders informeert? Na verloop van tijd wist ik niet
meer of ze nog wel in leven waren. Ik heb mij soms grote zorgen gemaakt. Nee, ik kreeg nooit de
neiging om mijn onderduikouders als mijn echte ouders te omarmen. Dat werd mij ook steeds
duidelijk gemaakt: 'Wij zijn je vader en moeder niet.' Zo hebben ze zich allemaal altijd opgesteld.
Ook toen de oorlog was afgelopen en ik in spanning wachtte op de terugkeer van mijn ouders. Het
heeft wel een dag of tien geduurd voordat ze mij gevonden hadden. Het weerzien? Het weerzien
was... nee, het spijt me... daar wil ik nu niet over praten. Het is te emotioneel. Ik wil het beeld niet
oproepen. Misschien heeft dat ook met eerbied voor mijn ouders te maken; ik wil niet beschrijven
hoe ik zag wat de oorlog had aangericht. Ik ben wel bezig met het terughalen van feiten. Ik wil het
liefst, aan de hand van documenten en gesprekken een gedetailleerd verslag, van uur tot uur,
maken. Het is belangrijk om vast te leggen wat er precies is gebeurd. Niet alleen voor mij, voor mijn
vrouw of voor de kinderen, maar ook voor de mensen die mij destijds met gevaar voor eigen leven
hebben geholpen. Mijn ouders hebben nooit geweten wat mij allemaal is overkomen, zelfs mijn
vrouw weet lang niet alles. Ik moet doorgeven. In dat opzicht neem ik het mezelf nog altijd kwalijk
dat ik nooit van de gelegenheid gebruik heb gemaakt om met mijn vader te praten over wat hij in
zijn leven heeft meegemaakt. Ik besefte pas wat ik had laten liggen toen ik, na zijn dood, met mijn
moeder in gesprek kwam over vroeger. Die gesprekken hebben wel iets goedgemaakt, maar ze
hebben mij er tegelijkertijd van doordrongen dat ik het met mijn vader verkeerd heb aangepakt.''
6. Gij zult niet doodslaan
,,Er zijn omstandigheden waarin helaas moet worden gedood. Zo is de oorlog met Irak voor mij nooit
een punt van discussie geweest. Elke dag opnieuw blijkt dat Sadam Hoessein op een gruwelijke
manier zijn volk heeft onderdrukt. Ja, goed, diezelfde Sadam is ooit door Amerika in het zadel
gehouden, maar dat is nu niet langer relevant. Net zo min als de discussie over de neven-belangen
van Bush en de zijnen relevant is. Het is irrelevant uit het oogpunt van het effect. Het effect van
deze oorlog is dat een volk van haar dictator is bevrijd. Heb je de mensen dan niet zien juichen? Dát
telt. En de vraag of die oorlog begonnen mocht worden zonder de legitimatie van de Veiligheidsraad
knoopt aan bij wat ik eerder zei over het afwijken van regels en wetten. Ik heb altijd gezegd dat het
nodig was om dit gebod te overtreden. Daarmee geef ik nog geen fiat om zomaar een volgende
oorlog te beginnen! Als er mogelijkheden zijn om langs andere wegen processen van humanisering
en democratisering te bereiken dan moet je die bewandelen, maar in het geval van Irak bevonden
wij ons op een doodlopende weg. Wat dit hele verhaal betreft ligt er natuurlijk een direkte lijn met
mijn eigen biografie - ik heb mijzelf herhaaldelijk de vraag gesteld wat Pronk en Koenders - mensen
uit mijn eigen partij! - die nu nog altijd durven te beweren dat het een 'foute oorlog' was, gezegd
zouden hebben als er in 1938 door andere landen was voorgesteld Hitler uit te schakelen. Volgens de
redenering die ze nu volgen, zou hun antwoord geweest zijn: 'Daar doen wij niet aan mee.'
Ik geloof dat deze oorlog een fundamentele bijdrage heeft geleverd aan het bereiken van de
wereldvrede. Ik ben dolblij dat het zo is uitgepakt. Als we maanden lang beelden te zien hadden
gekregen van zelfmoordaanslagen, honderden lijken, vooral van kinderen en tegen elkaar
opbotsende helicopters, dan was de wereld -ook economisch-in een afgrond terecht gekomen. Dat
risicio is genomen. Ik vind het terecht dat mensen daar, in eerste instantie, hun aarzelingen bij
hebben gehad, maar als dan blijkt dat het relatief goed is afgelopen, moet je kunnen zeggen: We
hebben het eigenlijk verkeerd gezien.''
7. Gij zult niet echtbreken
,,Ik heb de krampachtigheid gehad te denken dat intimiteit op het geestelijk vlak ook niet zou
mogen. Daar ben ik vanaf. En daar ben ik blij om. Ik heb in de loop der jaren gezien dat binnen het
huwelijk allerlei varianten - ook in de onderlinge verhouding - een plaats kunnen krijgen. Vroeger
dacht ik dat het inbreuk op de relatie was als ik niet alles met mijn vrouw besprak. Je moet in dit
verband weten dat twaalf jaar geleden onze jongste zoon is overleden. Het verliezen van een kind
zet een relatie gruwelijk onder druk. Er zijn mensen die samen kunnen rouwen, maar het kan ook zo
zijn - en dat was bij ons het geval - dat je allebei op je eigen individualiteit terugvalt en op je eigen
manier het verdriet moet verwerken. Toen het gebeurde, ben ik meteen, als een gek, aan het werk
gegaan. Colleges geven, stukken schrijven: alles behalve dáár aan denken. Mijn vrouw bleef thuis,
trok zich terug en was na driekwart jaar weer in staat om de draad voorzichtig op te pakken. Tegen
die tijd kreeg ik de klap met de hamer en dreigde, even, kopje onder te gaan. In tegenstelling tot
wat in andere relaties soms gebeurt, heeft wat ons is overkomen niet tot een breuk geleid. Er is een
enorme overlevingsdrang voor nodig om door zo'n periode heen te komen. Dat is ons gelukt, ook al
zullen we het verlies nooit te boven komen. We duwen het niet weg, het is bespreekbaar. Het punt is
alleen: met wie bespreek je wat? Het gaat er volgens mij om dat je van elkaar respecteert dat je niet
over alles met elkaar kunt praten. Mijn vrouw heeft er, denk ik, moeite mee dat wij dit gesprek nu
voeren. Zij zal straks dingen lezen die zij zelf niet zou vertellen. Misschien vraagt ze zich zelfs af of ik
dat wel had moeten doen. Maar ze respecteert mijn ideeën, zoals ik de hare respecteer. Dat is de
kracht van onze relatie.''
8. Gij zult niet stelen
,,Is diefstal nodig om de economie draaiende te houden? Dat is een interessante vraag. Dan komen
wij dus te spreken over het zogeheten zwarte circuit. Voorbeeld: een kapster in loondienst wil graag
een kleine zelfstandige worden en gaat een tijdje zwart werken om uit te vinden of ze wel voldoende
klanten trekt. Zij betaalt geen belasting en zorgt er, op die manier, voor dat een ander meer moet
betalen. Feitelijk is dat diefstal. Maar als we het verbieden, maken wij het deze mevrouw onmogelijk
om die overstap te maken. Ik heb wel gepleit voor een legalisering van dergelijke experimenten. Of
ik van haar diensten gebruik zou maken? Beslist niet. Maar daar komt nog iets anders bij kijken: het
zou natuurlijk ongelooflijk stom zijn als ik, in mijn publieke positie, aan zwarte transacties mee zou
doen. Ik mag niet eens de schijn oproepen. Wat dat betreft heb ik een wijze les geleerd van mijn
leraar wiskunde. Ik zal het nooit vergeten: het was tijdens mijn eerste proefwerk, oktober 1946. Hij
zei: 'Wie afkijkt, krijgt een 1. En wie de indruk wekt af te kijken krijgt ook een 1.' Die uitspraak heb
ik in mijn oren geknoopt. We worden in dit leven nu eenmaal ook afgerekend op de schijn die we
oproepen. Neem de zaak Boonstra. Ik ben ervan overtuigd dat hij niet met voorkennis heeft
gehandeld, maar hij heeft in maatschappelijk opzicht een enorme fout gemaakt door de schijn op te
roepen dat hij het wel heeft gedaan. Zoiets zal mij, hoop ik, niet overkomen.''
9. Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste
,,Ik ben een blootlegger. Om de wereld te verbeteren, moeten we hem eerst in kaart brengen. Dat
staat, als ik het zo mag zeggen, ook niet los van het jodendom: het blootleggen van de dingen zoals
ze zijn. Natuurlijk maakt mij dat kwetsbaar en niet zelden leiden mijn observaties tot hevig tumult,
maar impopulariteit interesseert mij niets. Sterker nog: als mensen kwaad worden om wat ik zeg,
klinkt mij dat als muziek in de oren. Overigens onderhoud ik met de mensen met wie ik in eerste
instantie in botsing kwam, daarna vaak goede betrekkingen.''
10. Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn
dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is
,,Ik acht het van belang voor mijn positie als econoom om een paar belangrijke wetenschappelijke
artikelen achter te laten. Die 'overlevingsdrift' gaat in feite ten koste van mijn sociale contacten. Als
ik bezig ben met een wetenschappelijk artikel ben ik ontoegankelijk, onbereikbaar en onmogelijk. Bij
mijn afscheid van de juridische faculteit van de Universiteit van Amsterdam heb ik gezegd: 'Ik ben
een ongaangenaam mens, weliswaar niet in de Haarlemmerhout, maar wel overal elders.'
Ik weet niet in hoeverre mijn jeugd daar een rol in speelt... in zekere zin heeft het er alles mee te
maken. Ik ben aan de gaskamer ontsnapt. De bedoeling was dat ik zou omkomen. Het gevoel dat dit
niet is gebeurd, heeft mij er extra toe aangezet al mijn capaciteiten, al mijn mogelijkheden, te
benutten. Ik kan niet wegpoetsen dat ik Nollie van Wijk ben geweest. Een joods jongetje op de
vlucht. Het is verwerkt -laat daar geen misverstand over bestaan- maar soms leg ik in gedachten de
weg naar vroeger af en zie ik dat ondergedoken kereltje terug. En dan denk ik: onvoorstelbaar, moet
je zien hoe die jongen terecht is gekomen! Hij wordt gevraagd lezingen te geven, schrijft boeken,
gooit zo af en toe de knuppel in het hoenderhok. En hij wil belangrijk gevonden worden? Nee!
Volstrekt niet. Mijn curriculum vitae is: 'student aan de Universiteit van Amsterdam sinds de zomer
van 1951'. Ik ken internationaal veel economen van naam, waaronder een aantal
Nobelprijswinnaars, en ik weet daardoor dat mijn rol als econoom in breder verband te verwaarlozen
is. Zeker, mijn kennis van zaken wordt groter, maar ik heb ontdekt dat kennis vooral betekent dat ik
steeds beter weet wat ik niet weet.''
Copyright: Trouw

|