Advocaat Herman Loonstein draagt deze maand precies veertig jaar een toga. Het is tijd, vindt hij nu, om zich volhardend in te zetten voor het rechtsherstel van Joodse slachtoffers en compensatie van geroofd bezit.
In stilte frunnikt hij aan de keppel op zijn hoofd. Van één ding heeft hij spijt, zegt Herman Loonstein dan. “Kon ik de tijd terugdraaien, dan zou ik eerder zijn begonnen aan de taak die ik mezelf nu heb opgelegd.” De advocaat noemt het een monsterklus. “En die zal niet gereed komen voordat ik met pensioen ga. Maar ik ben gedreven om een aantal van dit soort zaken tot een goed resultaat te brengen, in ieder geval een begin te maken aan het rechtsherstel voor de Joden van wie in de oorlog het bezit is geroofd.”
Vanaf begin deze maand zet Loonstein zich als jurist aanhoudend in voor overlevenden en nabestaanden van de Holocaust. Eén dag in de week houdt hij vrij om oorlogsslachtoffers te helpen compensatie te verkrijgen voor het leed dat hen is aangedaan. “Zijzelf, hun kinderen of kleinkinderen kloppen bij mij aan omdat ze op zoek zijn naar kunst die in die periode is verdwenen”, verklaart hij aan de lange eettafel in zijn rijtjeswoning in de Amsterdamse wijk Buitenveldert. “Of ze willen weten hoe het zit met het huis dat na de terugkomst uit de kampen plots aan een andere familie toebehoorde.”
Het aantal hulpverzoeken dat hij de afgelopen decennia ontving van Joodse oorlogsoverlevenden en hun nazaten, heeft Loonstein niet geteld. Maar de lijst aan vragen is lang. “Wekelijks krijg ik brieven en belletjes.” Hij kijkt om zich heen, waar zijn vrouw, zes zonen en hun kinderen hem vanuit tientallen fotolijstjes vriendelijk toelachen. “Ik had een groot huishouden draaiende te houden, miste de tijd en middelen. Maar als ik één fout gemaakt heb, is dat ik die zaken steeds voor me uit heb geschoven.”
Na het pensioen
Het kantelpunt vormt zijn jubileum als jurist. Precies veertig jaar geleden werd Loonstein (62) beëdigd als advocaat. Begonnen als de indertijd jongste pleitbezorger van Nederland, staat hij nu aan het hoofd van een advocatenkantoor dat zijn naam draagt en zeven werknemers telt, onder wie drie van zijn zonen.
Met glimmende ogen lepelt hij een paar van de duizenden zaken waarin hij cliënten bijstond. Loonstein was de advocaat van Bram Moszkowicz nadat Jort Kelder deze ‘maffiamaatje’ had genoemd, hij hielp Johan Derksen juridisch toen een zakenman op Marktplaats spullen verkocht die waren geschonken aan een voetbalmuseum dat Derksen had opgericht. En hij nam het in de rechtszaal op tegen koningin Máxima, die als toenmalige verloofde van koning Willem-Alexander bij het paleishek in botsing kwam met een vleeshandelaar.
Op dit moment werkt Loonstein aan twee zaken voor de eigenaren van HaCarmel in Amsterdam, een koosjer restaurant dat de afgelopen tweeënhalf jaar zeven keer is belaagd. “Deze familie hoeft helaas aan de rechtbank niet worden voorgesteld”, pleitte Loonstein twee weken geleden in de rechtszaal. “Meerdere keer haalde zij het wereldnieuws. En niet omdat de eigenaren dat wilden.”
Die dag stond er een 46-jarige man voor de rechter, die ervan wordt verdacht een nepexplosief te hebben neergelegd in de portiek van het Joodse eethuis. Vandaag hoort hij het vonnis. En in oktober gaat de zaak rond Saleh A. verder, een Palestijnse Syriër die begin mei werd gearresteerd toen hij voor de tweede keer de ruiten van HaCarmel insloeg en probeerde de Israëlische vlag van het restaurant in brand te steken.
Toch is het gros van Loonsteins archief gevuld met onbekendere zaken. Zo vertelt de advocaat over de juridische strijd die hij jarenlang voerde voor Nico van Hasselt, een Amsterdamse huisarts die na zijn 65ste verjaardag van het ziekenfonds moest stoppen met werken maar dat weigerde. “Leeftijdsdiscriminatie, bepaalde de Commissie gelijke behandeling uiteindelijk. Blij is hij tot zijn 93ste doorgegaan.”
Jodenstrerren, tramkaartjes en geroofd goud
In de aanloop naar zijn jubileumfeest besloot Loonstein dat hij zijn toga nog lang niet aan de wilgen hangt. Maar iets veranderen wilde hij wel. “De oorlogsmisdaden zitten mij dwars. Het is iets dat mij niet loslaat, om met de woorden van koning Willem-Alexander te spreken. Nog steeds maakt de overheid geen werk van rechtsherstel. Nog steeds staan Holocaustoverlevenden er alleen voor. Nu de laatsten op leeftijd zijn, is het de hoogste tijd om daar iets aan te doen.”
Sinds eind jaren negentig zijn oorlogsoverlevenden her en der gecompenseerd voor het leed dat hen is aangedaan, erkent hij. Zo trokken de Nederlandse Spoorwegen zo’n 40 miljoen euro uit voor een schadevergoeding van maximaal 15.000 euro aan nabestaanden en slachtoffers die per trein zijn gedeporteerd naar Westerbork. Enkele gemeenten boden individuele en collectieve regelingen aan voor geïnde belastingen in oorlogstijd en begin deze eeuw werden onder meer nooit opgenomen banksaldi, vergeten verzekeringspolissen en geroofd goud in kaart gebracht en vergoed.
“Zelf heb ik ook wel enige zaken gedaan in dat verband”, stelt Loonstein, terwijl hij een slok neemt van zijn geelgekleurde limonade. Hij noemt het spaarboekje dat een nazaat van een Joods oorlogsslachtoffer hem in de negentigerjaren opstuurde, een document dat leidde tot de teruggave van openstaande tegoeden van omgekomen Joodse rekeninghouders bij de Gemeentegiro, nu ING.
Maar de Tweede Wereldoorlog is juridisch gezien alles behalve ten einde, zegt Loonstein. “Tal van misdaden moeten nog worden rechtgezet.” Zijn gelaat verhardt wanneer hij over oorlogscompensatie spreekt. “Denk aan de leges die mensen bij de gemeente hebben betaald voor de verplichte Jodensterren. Iedere Jood had er minimaal drie nodig: voor op de regenjas, de winterjas én het colbert.”
Hij noemt ook het GVB, de openbaar vervoerder van Amsterdam. “Zij heeft precies hetzelfde gedaan als de NS, maar dan binnen de stad. Het gros van de Amsterdamse Joden is namelijk per tram naar de Hollandsche Schouwburg gebracht, waar zij zich moesten melden. Voor dat ritje moesten zij betalen. Ik zou het dus redelijk vinden als de GVB net als de NS met een voorstel komt. Maar wanneer ik daarover informeer bij het vervoersbedrijf, krijg ik geen inhoudelijk antwoord. Daarvoor is dus een procedure nodig.”
Een verdwenen Renoir
De grootste onderwerpen waarmee Loonstein zich wil bezighouden zijn kunst en onroerend goed. Niet alleen zijn cliënten, ook zijn eigen familie is vol van vragen over die twee thema’s. “U had vast al in de gaten dat ik joods ben”, legt hij glimlachend uit. Naast zijn hoofddeksel verraadt de woonkamer Loonsteins geloofsovertuiging en wortels. Honderden boeken met goudgekleurde Hebreeuwse letters sieren de langste wand. Een zilveren menora glimt in de zon en in het raam staat een beeldje van een moheel, een knipoog naar een ander vak dat Loonstein beoefent: naast advocaat is hij ritueel besnijder.
“Een oom van mijn vader, die als weesjongetje uit de oorlog is gekomen, was een groot kunstliefhebber”, gaat de advocaat verder. “Hij bezat werken van allerlei bekende kunstenaars, waaronder van Renoir. Maar na de oorlog was alle kunst weg. Wij zijn daar als familie al tijdenlang naar op zoek.”
Een megakarwei, stelt Loonstein. “Want wat hing er precies bij hem? De oom noch zijn kinderen kwamen terug uit de concentratiekampen, en lijsten met namen van de werken hebben we niet. We beschikken wel over wat informatie, mensen herinneren zich dat er op de Renoir een vrouw met een parasol stond afgebeeld. Maar zeker is dat niet. Het kan ook een meisje zijn geweest, of een paraplu in plaats van een parasol.”
Renoir heeft talloze werken gemaakt die onder die vage omschrijving vallen. “En dan hebben we het enkel over één schilderij uit de verzameling. Zonder medewerking van de overheid, die de door Duitsland teruggegeven roofkunst beheert, is het bijna onmogelijk te achterhalen waar al die werken nu hangen.”
Zelfs al wist hij precies om welke Renoir het ging, zou teruggave uiterst lastig kunnen zijn. Zo staat eind dit jaar een rechtszaak gepland over ‘Bild mit Häusern’ van Wassily Kandinsky. Dat schilderij, dat hangt in het Stedelijk Museum in Amsterdam, werd in 1940 op een veiling verkocht aan de gemeente Amsterdam, uit een collectie van bijna honderd kunstwerken van de familie Lewenstein.
De Restitutiecommissie, waar oorlogsslachtoffers en hun nazaten sinds 2001 claims kunnen neerleggen over tijdens de oorlog kwijtgeraakte kunst, zag in 2018 onvoldoende reden voor teruggave aan de erfgenamen van de oorspronkelijke eigenaar. Ook na jaren onderzoek kreeg de commissie namelijk niet helder boven water of de familie Lewenstein het schilderij vrijwillig, vanwege geldnood veilde, of onvrijwillig, omdat de oorlogssituatie hen daartoe dwong. Volgens de erven van de familie is het schilderij gestolen.
Een Ombudsman Holocaust
Terug naar Loonstein. Want wat betreft dat andere grote onderwerp, onroerend goed, heeft hij sinds kort meer aanknopingspunten. “Een van mijn zoons deed onlangs een kadastercursus”, legt hij uit. “Ter oefening gaf ik hem voor een van de laatste lessen, het Amsterdamse adres van een door de nazi’s vermoord familielid. Zonder enige verwachtingen vroeg ik hem de gegevens op te zoeken.”
Maar bladerend door de databank deed Victor een belangrijke ontdekking. Op een oude leveringsakte ontwaarde hij de naam van een bekende oorlogsmisdadiger. “Al op de dag van de deportatie is de woning overgedragen aan Pieter Menten”, zegt Loonstein. “Ik schrok me kapot, was er stil van.”
De familie onderzoekt nu of ze een zaak kan starten. “Misschien niet tegen de huidige eigenaren, want die hebben die huizen ter goeder trouw verworven. Maar wel tegen de overheid. Want de foute notarissen die meewerkten aan de plunderingen, waren deels rijksambtenaren. En daarmee is de Staat der Nederlanden verantwoordelijk.”
Het persoonlijke voorbeeld is volgens Loonstein geen uitzondering. “In de jaren veertig kon vastgoed nog bij mondelinge volmacht worden verkocht. Werd er iemand weggevoerd, dan ging een NSB’er naar een louche notaris, beaamde dat hij toestemming had voor de verkoop, en werd het huis verkocht. Het is allemaal terug te vinden in het kadaster.”
Op basis van het aantal weggevoerde Joden, vermoedt de advocaat dat het om honderden of misschien wel duizenden zaken gaat. “Precies weet ik het niet. Omdat die oom nooit is teruggekomen, hebben wij er ook niet eerder naar gekeken. Na de oorlog stond de wederopbouw centraal.”
Het meeste werk moet nog gebeuren als het om rechtsherstel gaat, zegt Loonstein. “Door samen met overlevenden en nabestaanden van de Holocaust procedures te starten, hoop ik dat er bij de overheid een kwartje gaat vallen. Het uiteindelijke doel is dat de overheid deze monsterklus van mij overneemt en mijn werk voortzet.”
Een ombudsman Holocaust, dat zou wat hem betreft het meest passende excuus zijn na 75 jaar. “Zodat overlevenden en hun nazaten een plek hebben waar zij kunnen aankloppen en zij dit soort problemen niet alleen hoeven op te lossen.”
Om geld draait compensatie niet voor Loonstein. “Dat wat weg is, is weg, krijgen we nooit meer terug. Het gaat om genoegdoening. Om de bereidheid van de overheid om dit soort zaken op te lossen. Vooral als het gaat om onroerend goed en kunst, terreinen waar zij haar sporen heeft nagelaten. Ik hoor woorden van premier Rutte, de koning en burgemeesters. Maar van daden zie ik nog weinig. De enige resterende optie is procederen.”
Lees ook:
Is de internationale kritiek op hoe Nederland omgaat met roofkunst terecht?
Twintig jaar geleden spraken 44 landen af dat Joodse families een eerlijke en billijke kans moesten hebben om in de oorlog geroofde kunst terug te krijgen. Nederland liep altijd voorop, maar krijgt nu kritiek, naar aanleiding van de Kandinsky-zaak. Terecht?
Het loket voor de teruggave van roofkunst is nu geopend
In Nederlandse musea bevinden zich nog tal van objecten uit voormalige koloniën. De volkenkundige musea hebben nu criteria opgesteld om te beoordelen of een buitenlands verzoek tot teruggave wordt gehonoreerd.