,,Kon ik maar in geschrei uitbarsten, om het leven treuren
en luid klagen. Over het verraad van mijn vader en mijn familie. Tranen prikken
achter mijn ogen, maar ik houd me goed. De vader van
Hanneke Wijgh, oud-redactrice van Trouw,
was in de Tweede Wereldoorlog 'fout'. Veel andere familieleden ook. In het boek
'Het Kaïnsteken, mijn eigen kleine oorlog', dat komende week verschijnt, gaat ze
op zoek naar het verleden. Een voorpublicatie.
,,Hebt u enig idee wat u te wachten staat? De man van het
Rijksarchief in Den Haag polst voorzichtig mijn kennis over de oorlog als we op
de lift naar boven wachten. Ik zeg dat mijn moeder wel wat heeft verteld voor ze
overleed, maar dat ik niet precies weet wat mijn familie allemaal heeft
uitgespookt. Daarom heb ik aan het Rijksarchief gevraagd of ik de dossiers van
mijn familieleden mag inzien, die worden bewaard in het Centraal Archief
Bijzondere Rechtspleging. Ik weet dat mijn vader een SS'er was, dat mijn
grootvader bunkers heeft gebouwd in Frankrijk, dat een oom aan het Oostfront is
gesneuveld en dat de rest van de familie pro-Duits was. Van een nicht heb ik
onlangs gehoord dat een oom in en uit liep bij het ondergrondse hoofdkwartier
van Seyss-Inquart, de rijkscommissaris voor het bezette Nederland. ,,Dat was
niet uw oom, zegt de archivaris, ,,maar uw vader. Hij was ordonnans bij
Seyss-Inquart.
In een kamer op de tweede verdieping legt hij de stapel
dossiers op tafel, sommige zijn zo dik dat ze worden bijeengehouden door een ruw
linnen band. Bovenop liggen twee vonnissen van het oorlogstribunaal, dat van
mijn vader en van mijn grootvader. ,,Ik laat u nu alleen, zegt de archivaris.
,,Over een uurtje kom ik terug om te kijken of het gaat.
De vonnissen schuif ik terzijde, nadat ik een vluchtige
blik op de inhoud heb geworpen. Veel juridisch jargon op dik betikte vellen
doorslagpapier. Die komen later wel aan bod. Ik pak allereerst de dossiers van
mijn vader van de stapel en maak de strik los. Boven op de paperassen ligt een
wit, opgevouwen vel papier met een pasfoto erin. Ik vouw het voorzichtig open en
kijk recht in de ogen van mijn vader. Hij draagt het zwarte uniform van de SS,
op zijn revers lichten twee SS-tekens op in runenschrift. Lang durf ik niet te
kijken. Mijn vader ziet er zo jongensachtig uit. Knapper ook dan ik me herinner.
Het dossier bevat ook zijn Soldbuch, het militaire zakboek
dat hij verplicht bij zich moest dragen en waarin alle persoonsgegevens vermeld
staan. Het is niet goed te lezen, de inkt is gevlekt en het ligt grotendeels uit
elkaar. Ik blader het behoedzaam door. Op pagina drie valt mijn oog op de naam
van zijn moeder. Er staat met duidelijke letters: J. De Leur. Dat klopt niet.
Het moet A.M.C. Karelse zijn, de naam van zijn echte moeder. In plaats daarvan
heeft hij de tweede vrouw van mijn grootvader opgegeven. Waarom? Waarom heeft
hij gelogen? Durfde hij de naam van zijn eigen moeder niet op te schrijven,
omdat ze in een krankzinnigeninrichting werd verpleegd? Was hij bang dat hij
anders niet werd aangenomen bij het Herrenvolk?
Aan het einde van de middag neemt de archivaris me mee
naar beneden, naar de studiezaal van het Rijksarchief. In een afgescheiden hoek
zijn een paar tafels gereserveerd voor mensen die de dossiers van hun 'foute'
familieleden willen inzien. De volgende keer moet ik me daar bij de balie
melden. ,,Ja, zegt hij, ,,het loopt storm. Sinds het Rijksarchief de
strafdossiers van het ministerie van justitie heeft overgenomen, hebben al heel
wat mensen om inlichtingen gevraagd. We proberen er zo goed mogelijk mee om te
gaan. Daarom lezen we tevoren de aangevraagde dossiers. Maar het blijft
oppassen, je weet nooit hoe mensen op al die informatie reageren. Niet elke
ouder heeft de waarheid durven te vertellen over de oorlog.
,,Dat klopt, zeg ik. ,,Mijn moeder zei ooit dat mijn
vader chauffeur was geweest. Op een vrachtwagen, dacht ik.
Op de terugweg naar Amsterdam schuif ik een willekeurige
cd in het apparaat. Het blijkt de Derde Symfonie te zijn van Henryk Górecki, een
componist die ik pas onlangs heb ontdekt. Van heel ver vult het aanzwellend
geluid van de bassen mijn auto. Straks zal een sopraan het overnemen. Haar
klaaggezang past goed bij mijn stemming. Kon ik maar net als zij in ge-brede
schrei uitbarsten, om het leven treuren en luid klagen. Over het verraad van
mijn vader en mijn familie. Tranen prikken achter mijn ogen, maar ik houd me
goed. Ik dwing mezelf op het verkeer te letten op de drukke Benoordenhoutseweg
richting Wassenaar.
Het is spitsuur.
Hoewel het Rijksarchief in Den Haag op loopafstand van het
Centraal Station ligt heb ik vanmorgen toch de auto gepakt. Een juiste
beslissing, blijkt nu. In mijn auto voel ik me veilig voor de boze buitenwereld,
als een rups in zijn cocon. Ik moet er niet aan denken dat ik nu in de trein zou
zitten, tussen al die vermoeide ambtenaren die elkaar verhalen vertellen over
hun sores op kantoor, terwijl mijn hoofd uit elkaar barst van verdriet en
schaamte. Ik ben ook kwaad, merk ik, kwaad op mijn moeder. Waarom heeft ze mij
nooit iets verteld over SeyssInquart? Waarom moet ik dat pas op een koude
decemberdag ontdekken op het Rijksarchief? Wat is trouwens de taak van een
ordonnans?
Op zaterdag 27 februari 1943, negen maanden na de
terugkeer van mijn vader uit Klagenfurt, werd ik in Voorburg geboren, 's avonds
om kwart over zes. Mijn vader was niet bij de bevalling aanwezig, hij liet de
aangifte over aan de huisarts. Wel plaatste hij een annonce in de Voorburgsche
Courant: Ceesje heeft een zusje. Die advertentie plakte mijn moeder in het
familiealbum.
Bijna zestig jaar later zie ik die terug in het Centraal
Bureau voor Genealogie in Den Haag. Maar tot mijn verbijstering ontdek ik in de
enveloppe met uitgeknipte familieberichten nog een tweede advertentie. Mijn
geboorte is ook aangekondigd in Volk en Vaderland, het weekblad van de NSB.
Trots vermeldde mijn vader zijn rang van SSSchütze, gelegerd in de
Beekmankazerne te Ede. Boven de tekst staat een Eolh, een goddelijk runenteken
dat bescherming moet bieden aan pasgeborenen.
Een seconde lang weigeren mijn ogen te lezen wat er staat.
Maar dan dringt de betekenis langzaam tot me door. Ik ben een SS-kind. Ontkennen
heeft geen zin. Mijn vader heeft me erbij gelapt. Tot nog toe kon ik mezelf
erbuiten houden, me beroepen op politiek correcte standpunten. In één klap ben
ik geannexeerd. Hoor ik bij de club, of ik het leuk vind of niet. Iedereen wist
bovendien vanaf mijn geboorte dat ik een SS-kind was, met het Kaïnsteken op mijn
voorhoofd. Iedereen, behalve ik.
Schaamte overvalt me. Hoe kon ik zo naïef zijn? Zo
kortzichtig? Hoe heb ik ooit kunnen denken dat ik een buitenstaander kon
blijven? Dat ik als onpartijdige onderzoeker in het verleden van mijn familie
kon spitten zonder erbij betrokken te raken? Ik voel me heel klein worden op
mijn houten stoel. Gebiologeerd staar ik naar de annonce in mijn handen. Tot ik
het niet langer wil zien. In een opwelling steek ik het knipsel in mijn tas. Ik
wil niet dat iemand het na mij nog onder ogen krijgt, het is te belastend. Voor
de zekerheid kijk ik links en rechts om me heen, maar niemand heeft mijn
euveldaad gezien, ook de medewerker achter de balie gaat onverstoorbaar verder
met zijn werk.
Terug in Amsterdam laat ik het knipsel aan een paar goede
vrienden zien, het zit diep opgeborgen in mijn portemonnee. Iedereen reageert
ontzet, net als ik. Behalve een vriendin, een biografe in spe. Zij noemt stelen
uit een archief ongepast. ,,Wat zou er overblij-ven voor toekomstige
onderzoekers als iedereen dat zou doen? vraagt ze streng. Dat ik niet alsnog
wil worden ingelijfd bij de SS vindt ze een onjuist argument. Zelf is ze de
dochter van een Friese verzetsman. In haar jeugd mocht ze niet met kinderen van
foute ouders spelen. ,,Nu wel? vraag ik.
,,Dat was schrikken, zeker?
,,Ja, enorm.
,,Wist je als kind al dat je vader een SS'er was?
,,Nee, daar kwam ik pas veel later ach-,,ter. Pas in de
jaren zeventig.
,,Ook geen enkel vermoeden?
,,Toen ik twaalf was, begon er iets te dagen. Dat had te
maken met Bevrijdingsdag. Die werd nooit gevierd, al kreeg ik wel geld om met
mijn vriendinnen naar de kermis op het Lange Voorhout te gaan. Eerder had ik aan
mijn moeder gevraagd waarom wij geen vlag uitstaken op 4 en 5 mei. 'We hebben
geen geld voor een vlag', antwoordde ze. 'We zijn te arm'.
,,Ben je nooit uitgescholden, op school of op straat? Als
kleuter ben ik eens met mijn voorhoofd op de tegels van de stoep geslagen, ik
hield er een bloedneus aan over. Maar dat was kattenkwaad.
,,Wat gebeurde er toen je twaalf was?
,,Mijn moeder nam me apart in de slaapkamer en vertelde
dat mijn vader in de oorlog voor de Duitsers had gewerkt. Ik mocht er met geen
van mijn vriendinnen over praten, het was een geheim.
,,Zei ze nog wat hij had gedaan?
,,Nee, alleen dat hij om werk te vinden lid was geworden
van de NSB.
,,Hoe reageerde je?
,,Verward.
,,Wist je wat dat betekende, de NSB?
,,Amper, op school werd niet over de oorlog gepraat.
,,Speelde je zelf met kinderen van foute ouders?
,,Ik niet, mijn broer wel. Hij was bevriend met twee
jongens die een paar huizen verderop woonden. Hun vader zat in de gevangenis.
Van mijn moeder had ik gehoord dat hij een hoge SS'er was die eerst ter dood was
veroordeeld.
,,Heb je hem ooit gezien of gesproken?
,,Eind jaren vijftig kwam hij vrij. Het was een knappe
man, met donker haar en een sympathiek uiterlijk, hij was aardig bovendien.
,,Wat dacht je toen?
,,Zo ziet een SS'er eruit.
Voor het eerst sinds de dood van mijn moeder rijd ik terug
naar Voorburg. Ik heb een afspraak met onze vroegere buurvrouw, de
negentigjarige Hester Noomen. De straat is er niet mooier op geworden. Weliswaar
reiken de lindebomen tot bijna in de hemel, maar de
trottoirs hebben plaatsgemaakt voor parkeerhavens. Waar
moeten de kinderen nu spelen? Om het leed te verzachten zijn hier en daar
plantenbakken neergezet, maar die worden niet goed onderhouden. De stoepranden
zijn lelijk blauw geschilderd. Dat betekent dat auto's hier alleen mogen
parkeren met behulp van een schijf. Ik heb er geen, maar volgens de buurvrouw is
een briefje onder de ruitenwissers voldoende. Zij woont nu alleen in het huis
waar ze vele jaren met haar man en vier zonen heeft geleefd, en ook nog een tijd
met haar vader, die na het bombardement op het Bezuidenhout noodgedwongen introk
bij het jonge gezin.
We gaan in de achterkamer zitten, dicht bij de tafel en de
gashaard. De kamer oogt vertrouwd. De glasinloodruitjes zitten nog op hun plaats
in de schuifdeuren, de schoorsteen staat recht overeind. Anders dan in mijn
ouderlijk huis, waar mijn vader alle karakteristieke elementen uit had
weggesloopt, heeft de vooruitgang hier nooit toegeslagen. Alles is nog in de
oorspronkelijke staat. Zelfs in de keuken is alles bij het oude gebleven, alleen
het oude granito aanrechtblad is vervangen door een exemplaar van formica.
Mevrouw Noomen zet water op voor de thee. Alle bewegingen gaan moeizaam. Toch
wil ze zelf de thee inschenken, mijn aanbod voor hulp wordt beleefd afgewezen.
Met veel moeite pakt ze nog een schaal cake uit het buffet.
Ik vertel haar over mijn onderzoek naar het
oorlogsverleden van mijn familie. Ze knikt. ,,Iedereen in de straat wist dat je
vader een SS'er was. Maar mijn man zei: Die kinderen kunnen er niets aan doen.
Zij mogen gewoon met onze jongens spelen. Maar toen je vader een keer op bezoek
kwam en juichend over de Waffen-SS begon, zei mijn man: '
Wijgh, je bent onze buurman, je mag hier altijd komen, maar nog
een woord over die rotmoffen en ik zet je voor altijd buiten de deur'. Je vader
is er nooit meer over begonnen. De boodschap was aangekomen.
,,Vreemd, zeg ik. ,,Als kind heb ik nooit iets gemerkt.
Alleen de buurkinderen aan de andere kant mochten niet met ons spelen, vanwege
het geloof, zei mijn moeder. Maar met de rest speelden we dagelijks op straat.
Ik herinner me wel dat de familie B. iets tegen ons had. ,,Dat klopt, zegt de
buurvrouw, ,,zij waren fel anti-Duits. Toen je moeder mevrouw B. decennia later
in het bejaardentehuis een bloemetje bracht, sprak ze nog over je moeder als die
vuile NSB'ster. Ik werd toen heel boos. Je moeder had er niets mee te maken. Zij
heeft het ergst geleden onder de verwijten van de buurt. In tegenstelling tot je
vader, die net deed of er niets aan de hand was.
Ik vertel haar over de lange gesprekken die ik met mijn
moeder heb gevoerd voordat ze overleed. Dat zij van mijn vader had willen
scheiden, maar dat er volgens haar geen juridische mogelijkheden waren, omdat
hij haar niet sloeg. ,,Je vader had nooit ingestemd met een scheiding, reageert
mevrouw Noomen. ,,Hij had haar nooit laten gaan, hij was veel te afhankelijk van
haar. Zeker de laatste jaren van zijn leven, toen hij al dement was, deed hij
geen stap meer zonder je moeder. Als zij op zaterdagmiddag een uurtje thee kwam
drinken, belde hij al na vijf minuten op met de vraag waar ze bleef.
In de auto terug naar Amsterdam overvalt me een intens
gevoel van dankbaarheid. Hoe anders zouden mijn kinderjaren zijn verlopen als
buurman Noomen niet zo genereus was geweest. Dankzij hem heb ik een tamelijk
zorgeloze jeugd gehad, zonder openlijke verwijten over mijn 'foute' vader. Ik
probeer me zijn gestalte voor de geest te halen. Hij was een lange, wat grijze
man, die somber in het leven stond. Jarenlang leed hij aan depressies, waarvoor
hij een paar keer moest worden opgenomen. Eind jaren zeventig is hij
verongelukt. Na een bezoek aan de kapper werd hij op de hoek van de
Arembergelaan, voor de winkel van de ijzerhandelaar, op het zebrapad door een
vrachtwagen van Vroom & Dreesmann overreden. Hij was op slag dood.
Langzaam begint alles te draaien in mijn hoofd. De naam
van de ijzerhandelaar komt me bekend voor. Samen met de kapper en de colporteur
van de kerk stuurde hij in juni 1948 een brief aan het Tribunaal in Den Haag.
Zij waren zeer kwaad over de vervroegde vrijlating van mijn vader en grootvader:
,,Het heeft ons zeer verwonderd dat deze parasieten stuk voor stuk te licht
gestraft werden, doch wij vernamen nu, tot onze spijt, dat voor deze lieden nog
pogingen worden gedaan om hun straftijd met een derde te bekorten. Wij verzoeken
u beleefd doch dringend aan J. Wijgh Sr. en H.
Wijgh, beiden in het kamp Vught verblijvend, deze gunst onder
geen voorwaarde te willen verlenen en hen zolang mogelijk uit de gemeenschap en
speciaal uit onze nabijheid weg te houden, daar dit geen mensen zijn om, gezien
hun houding voor en speciaal tijdens de bezetting, normaal mede om te gaan.
Copyright: Trouw